ECLI:NL:GHAMS:2022:605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
200.277.503/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval van dakdekker tijdens afdalen van ladder

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval waarbij een dakdekker, hier aangeduid als [geïntimeerde], op 4 juni 2018 tijdens werkzaamheden voor het Pannenleggersbedrijf [X] van een ladder viel. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [X] aansprakelijk was voor het letsel dat [geïntimeerde] had opgelopen. [X] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn arrest van 22 februari 2022 de aansprakelijkheid van [X] beoordeeld aan de hand van de zorgplicht die werkgevers hebben ten opzichte van hun werknemers.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij met beide handen vol de ladder was afgedaald. Het hof achtte het verweer van [X] dat zij aan haar zorgplicht had voldaan voorshands bewezen. [geïntimeerde] was niet verschenen op de zitting en had geen getuigen kunnen voorbrengen om zijn verhaal te onderbouwen. De film- en foto-opnamen die hij had overgelegd, waren onvoldoende om zijn bewijs te leveren, omdat niet was aangetoond dat deze opnamen de feitelijke situatie tijdens de val nabootsten.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat [X] aan haar zorgplicht had voldaan en vernietigde het de eerdere uitspraak van de kantonrechter. De vordering van [geïntimeerde] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor werknemers om adequaat bewijs te leveren bij claims tegen werkgevers in geval van arbeidsongevallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.277.503/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: 7821037 \ CV EXPL 19-4330
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 februari 2022
inzake
PANNENLEGGERSBEDRIJF [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. J.E.G. Joosten te `s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , Polen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Kowalczyk te Rotterdam.
Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] is op 4 juni 2018 bij dakdekkerswerkzaamheden voor [X] bij het afdalen van een ladder op zijn linkerknie gevallen. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [X] aansprakelijk is voor het door [geïntimeerde] opgelopen letsel bij dit arbeidsongeval. [X] is het niet eens met deze uitspraak.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenarrest van
5 oktober 2021 wordt daarnaar verwezen.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- akte na arrest, tevens houdende akte overlegging gegevensdrager van [geïntimeerde] , met producties;
- antwoordakte van [X] , met producties.
Ten slotte is opnieuw arrest gevraagd.

3.Verdere beoordeling

3.1.
In het tussenarrest is als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij op 4 juni 2018 op een werk te Middelburg tijdens het afdalen van een ladder is gevallen en daarbij op zijn linkerknie is terechtgekomen, waardoor de grieven 1 tot en met 5 falen.
Ten aanzien van de vraag of [X] aan haar zorgplicht heeft voldaan, is het volgende, overwogen:
“ [geïntimeerde] heeft ter betwisting van het gemotiveerde verweer van [X] dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan aangevoerd dat hij
met beide handen volde ladder is afgedaald. Het hof heeft ter zitting aan de orde gesteld of en zo ja, hoe het mogelijk is om
met beide handen voleen ladder af te dalen. Volgens [X] is het onmogelijk om de desbetreffende ladder, die in een hoek van ongeveer 40 graden staat, af te dalen, zonder dat de handen de ladder vasthouden. De handen dienen zich om en om links en rechts te verplaatsen om af te dalen van de ladder, aldus [X] . [geïntimeerde] is op de mondelinge behandeling in hoger beroep niet verschenen, waardoor het hof geen antwoord hierop van hem heeft gekregen. Ook zijn advocaat heeft hierop geen antwoord kunnen geven op grond van informatie die hij van [geïntimeerde] had gekregen. Zijn advocaat heeft ter zitting enkel veronderstellingen (
met een paar vingers de trap vasthoudenen
omhelzen van de ladderdoor [geïntimeerde] ) geuit. [geïntimeerde] is aldus in de gelegenheid gesteld om de door het hof gewenste inlichtingen te verstrekken en zijn betwisting van het verweer van [X] nader te motiveren, maar hij heeft daaraan niet voldaan. Het hof acht het verweer van [X] dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan daarom voorshands bewezen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is de stelling van [geïntimeerde] dat hij
met beide handen volde ladder is afgedaald ongeloofwaardig, omdat algemeen bekend is dat dat (fysiek) niet of nauwelijks mogelijk is. [geïntimeerde] zal overeenkomstig zijn aanbod in eerste aanleg, in aanmerking genomen de devolutieve werking van het hoger beroep, in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het verweer van [X] dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Nu in dat verweer door [X] ervan uitgegaan wordt dat [geïntimeerde] met lege handen de trap is afgedaald, zal het tegenbewijs zich dienen te richten op de betwisting van [geïntimeerde] van dat verweer inhoudende dat hij
met beide handen volde ladder is afgedaald.
[geïntimeerde] werpt nog op dat [X] geen ongevalsrapportage direct na het ongeval en met betrokkenheid van [geïntimeerde] heeft opgemaakt, maar dat doet aan dit oordeel niet af (HR 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9051).”
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in zijn akte, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft geen getuigen die hij kan voorbrengen. Hij heeft bij die akte een dvd met twee filmfragmenten overgelegd, waarop te zien is dat [geïntimeerde] met spullen in beide handen een ladder afdaalt. Voorts zijn drie geprinte beeldfragmenten uit deze video’s als producties bijgevoegd. Hij verzoekt op grond van een en ander te oordelen dat hij in zijn bewijs is geslaagd.
3.3.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] niet het van hem verlangde tegenbewijs heeft geleverd en overweegt daartoe als volgt. Hij brengt niet een of meerdere getuigen voor, die uit eigen waarneming kunnen verklaren over zijn val van de ladder op 4 juni 2018 en met name of hij daarbij zijn handen al dan niet vol had, terwijl volgens zijn eigen verklaring op de comparitie bij de rechtbank toen drie of vier man op het bovenste stuk van de steiger aanwezig waren. Enkel de overgelegde film- en foto-opnamen van een aantal filmfragmenten zijn onvoldoende, reeds omdat niet gesteld of gebleken is dat dezelfde feitelijke situatie als ten tijde van de valpartij nagebootst is bij het maken van de filmopnamen, zoals stand en lengte van de desbetreffende ladder en “opstapplaats” op de desbetreffende steiger.
Dit betekent dat vast is komen te staan dat [X] aan haar zorgplicht heeft voldaan. De grieven 6 tot en met 8 en 12 tot en met 15 slagen dan ook.
3.4.
De slotsom is dat het vonnis, waarvan beroep zal worden vernietigd. De grieven 9 tot en met 11 en 16 tot en met 20 behoeven dan ook geen bespreking meer. De vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [X] begroot op € 240 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 845,09 aan verschotten en € 3.899 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, W.A.H. Melissen en
R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.