Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
grief 1van mening dat de rechtbank ten onrechte in rov. 4.8 heeft geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat Rabobank ten aanzien van de kredietverstrekking haar zorgplicht heeft geschonden. Volgens [appellante] had het Rabobank voor de verstrekking van de leningen duidelijk moeten zijn dat de verbouwingskosten fors hoger zouden uitvallen dan het in het ondernemingsplan genoemde bedrag van € 95.000, dat de in het ondernemingsplan geprognosticeerde cijfers veel te optimistisch waren en dat [appellante] over geen enkele reserve beschikte om tegenslagen op te vangen.
grief 2dat de rechtbank in rov. 4.12 ten onrechte heeft geoordeeld dat Rabobank bij de beëindiging van de kredietovereenkomst de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Volgens [appellante] verstrekte Rabobank haar in februari 2011 een ontoereikend bedrag, hetgeen de Rabobank had kunnen en moeten zien aan de hand van het ondernemingsplan waarin een aanzienlijk lagere verbouwingspost was opgenomen dan dat de werkelijke kosten zouden zijn. [appellante] kon vervolgens niet alles verwezenlijken wat had moeten gebeuren teneinde het gezondheidscentrum helemaal klaar te maken en de huurders bleven uit. In plaats van tevens de hand in eigen boezem te steken verstrekte Rabobank geen aanvullende lening van € 20.000, waardoor [appellante] maanden later een beroep moest doen op de bijstand, waardoor Rabobank besloot de kredietovereenkomst op te zeggen. Dat is, mede gezien de al geschonden zorgplicht ten aanzien van de onverantwoorde krediet-verstrekking, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus [appellante] .
going concernte verkopen en haar na de bedrijfsbeëindiging nog ruimschoots de tijd gegeven om het pand onderhands te verkopen. Daarmee heeft Rabobank voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellante] . Pas nadat Rabobank het verzoek van de gemeente [gemeente] ontving voor het vestigen van een tweede hypotheekrecht en executoriaal beslag op het pand was gelegd, heeft zij het krediet opgezegd. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat Rabobank in redelijkheid niet tot de kredietopzegging had mogen overgaan. Dat Rabobank op 19 mei 2012 het verzoek om een aanvullend krediet heeft afgewezen maakt dat gezien de omstandigheid dat door [appellante] nauwelijks rente en aflossing werd betaald en zij haar bedrijfsactiviteiten had beëindigd niet anders.”
grief 3op dat de rechtbank ten onrechte in rov. 4.16 heeft geoordeeld dat Rabobank ten aanzien van de verkoop van het pand zorgvuldig heeft gehandeld en zich de belangen van [appellante] voldoende heeft aangetrokken. [appellante] voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. Het pand is voor een bedrag ver onder de marktwaarde verkocht, waardoor [appellante] onnodig veel schade heeft geleden. Zij had niet de keuze om al dan niet akkoord te gaan met de verkoop. Als zij niet akkoord zou gaan, dan zou het pand gedwongen verkocht worden. Met het oog op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid van Rabobank tot verkoop van het pand en het belang van [appellante] dat daardoor is geschaad, had Rabobank niet tot die uitoefening kunnen en mogen komen, maar had Rabobank de verliesgevende verkoop moeten opschorten. Het risico van prijsdaling was er niet. De woningmarkt laat sinds 2014 een positieve trend zien. Dat was Rabobank ongetwijfeld toen ook bekend.