ECLI:NL:GHAMS:2022:591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
23-004622-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en vordering benadeelde partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2019. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, diefstal en afpersing. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een hogere gevangenisstraf geëist, maar het hof oordeelde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, gelijk moest zijn aan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. Het hof legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 900 dagen, waarvan 491 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan bijzondere voorwaarden moest houden, waaronder toezicht door de reclassering.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 4.400,00 gevorderd, waarvan € 3.720,00 was toegewezen. In hoger beroep vorderde de benadeelde partij opnieuw € 4.220,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding en wees de vordering toe, inclusief wettelijke rente vanaf 24 mei 2019. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en deed in zoverre opnieuw recht. De verdachte werd ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, en het hof legde een gijzeling op van maximaal 52 dagen indien de verdachte niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004622-19
Datum uitspraak: 25 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-126940-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 11 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair,
3 primair en 4 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden waarvan tien (10) voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden waarvan dertien (13) voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren met oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 180 uren gevorderd.
De raadsvrouw heeft – indien een bewezenverklaring volgt – verzocht het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen met de thans ondergane voorlopige hechtenis, eventueel aan te vullen met een taakstraf. Op 16 oktober 2020 is de verdachte geschorst uit voorlopige hechtenis, zij zal met een opleiding starten in september 2022 en op alle leefgebieden is het stabiel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, twee (gekwalificeerde) diefstallen en afpersing. Het slachtoffer is in de woning van de verdachte bestolen van zijn portemonnee en pinpassen waarmee later door de mededaders geld gepind is van de bankrekening van het slachtoffer, nadat hij gedwongen was zijn pincodes af te geven. Het slachtoffer is gedurende de vrijheidsberoving van twaalf uren geïntimideerd, bedreigd en vastgebonden geweest op een stoel en is fors mishandeld. De verdachte heeft met haar mededaders aldus een niet te onderschatten inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid, de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het slachtoffer. De letselfoto’s in het dossier spreken in dit verband boekdelen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2022 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een (gekwalificeerde) diefstal.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze zich hebben ontwikkeld sinds de voorlopige hechtenis is geschorst, acht het hof het – evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw – onwenselijk om deze positieve ontwikkeling te doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd, ook in combinatie met een langer voorwaardelijk strafdeel, wordt echter op zichzelf onvoldoende recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde. Een aanzienlijke taakstraf daarnaast, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, zou daarom ook de voorkeur van het hof hebben gehad. Gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 4 Wetboek van Strafrecht bestaat daarvoor echter geen ruimte. Het hof acht daarom, alles afwegende, een gevangenisstraf van negenhonderd (900) dagen waarvan vierhonderdeenennegentig (491) dagen voorwaardelijk passend en geboden. Het hof acht geen termen aanwezig het door de advocaat-generaal gevorderde contactverbod op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282, 300, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot
€ 3.720,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van
€ 4.220,00. Het gevorderde bedrag bestaat uit het van zijn bankrekening gepinde geldbedrag van
€ 2.720,00 en smartengeld voor een bedrag van € 1.500,00.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de gehele vordering gevorderd, met wettelijke rente vanaf
24 mei 2019 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De immateriële schadevergoeding kan volledig worden toegewezen nu de aangever angst en pijn heeft gehad, uit de foto’s van het slachtoffer genoegzaam blijkt dat hij enorm is toegetakeld en de buurman enorm schrok toen de aangever aanbelde.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij voor het overgrote deel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het feit dat de verdachte geen weet heeft gehad van het pinnen, zij niet weet waar het geld is en zij hiervoor dus niet verantwoordelijk is. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding is gesteld dat het bedrag te hoog is, er geen onderbouwing is van het psychische leed en ook is naar voren gebracht dat de benadeelde partij enkele maanden eerder ook een dergelijk voorval meegemaakt heeft hetgeen mogelijk meeweegt bij het leed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 (telkens primair) bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de schade van € 2.720,00 in aanmerking komt voor vergoeding, nu dit bedrag van de bankrekening van de benadeelde partij wederrechtelijk is weggenomen; dat de verdachte niet weet waar het geld is gebleven doet daar - gelet op haar bijdrage aan het geheel - niet aan af. Derhalve zal het hof dit deel van de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Het is goed voorstelbaar dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling grote impact hebben gehad op het slachtoffer en nadien (psychische) sporen hebben nagelaten. De benadeelde partij heeft bovendien fors fysiek letsel opgelopen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,00.
De toe te wijzen bedragen zullen – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
900 (negenhonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
491 (vierhonderdeenennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat indien de verdachte terugvalt in middelengebruik, de verdachte zich laat behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • dat de verdachte in [instelling] verblijft of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • dat de verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
  • dat de verdachte geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.220,00 (vierduizend tweehonderdtwintig euro) bestaande uit € 2.720,00 (tweeduizend zevenhonderdtwintig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde te betalen € 4.220,00 (vierduizend tweehonderdtwintig euro) bestaande uit € 2.720,00 (tweeduizend zevenhonderdtwintig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade
op 24 mei 2019.
Heft op het – op 16 oktober 2020 geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. S. Clement en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid
van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 februari 2022.
mr. S. Clement, mr. P.C. Verloop en mr. N. van Gelder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]