ECLI:NL:GHAMS:2022:538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
23-001177-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel en mishandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan de aangever, [benadeelde], en van mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 1 december 2019 in een café in Alkmaar, waar de verdachte als barman werkzaam was. Tijdens een opstootje in het café heeft de verdachte geprobeerd de situatie te de-escaleren door de bewaking te alarmeren en uiteindelijk zelf in te grijpen. De aangever raakte gewond, maar het hof was niet overtuigd van de opzet van de verdachte om de aangever op de grond te gooien, zoals in de tenlastelegging was opgenomen. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en boden onvoldoende bewijs voor de beschuldigingen. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de politierechter vernietigd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001177-20
datum uitspraak: 22 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-060286-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2021 en 8 februari 2022, en overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 1 december 2019 te Alkmaar aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur en/of zenuwschade (bij de voortanden) en/of een wond op de onderlip (met een litteken als gevolg) en/of een wond op de kin (met een litteken als gevolg), heeft toegebracht door deze [benadeelde] bij de nek te grijpen, althans te klemmen, en/of (terwijl hij buiten bewustzijn was) deze [benadeelde] op de grond te gooien;
subsidiair
hij, op of omstreeks 1 december 2019 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] bij de nek te grijpen, althans te klemmen, en/of (terwijl hij buiten bewustzijn was) deze [benadeelde] op de grond te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur en/of zenuwschade (bij de voortanden) en/of een wond op de onderlip (met een litteken als gevolg) en/of een wond op de kin (met een litteken als gevolg) ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.

Standpunt verdediging

Door de verdediging is algehele vrijspraak bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het teweegbrengen van het gevolg; zwaar lichamelijk letsel dan wel pijn of letsel.

Vrijspraak

Vaststaande feiten en omstandigheden
De aangever [benadeelde] (verder: [benadeelde]) was op 1 december 2019 aanwezig in [café], alwaar de verdachte op dat moment als barman werkzaam was. [benadeelde] maakte op een gegeven moment deel uit van een opstootje in het café. De verdachte heeft daarop de noodknop achter de bar ingedrukt teneinde de bewaking te alarmeren die de vechtpartij zou moeten beëindigen. Toen de bewaking niet snel kwam zag de verdachte zich genoodzaakt zelf in te grijpen om de vechtpartij te beëindigen. Hij is over de bar gesprongen en heeft [benadeelde] van achteren vastgepakt om hem vervolgens naar buiten te leiden. Op enig moment heeft de verdachte [benadeelde] om de nek gegrepen. [benadeelde] is, terwijl de verdachte hem nog vasthad en naar buiten leidde, verslapt. Eenmaal buiten heeft de verdachte [benadeelde] losgelaten, waardoor [benadeelde] op de grond terecht is gekomen. Ten gevolge daarvan heeft [benadeelde] letsel, onder andere aan zijn gebit, opgelopen.
Overwegingen
Het hof acht allereerst niet wettig en overtuigend bewezen dat [benadeelde] buiten bewustzijn was zoals in de tenlastelegging is opgenomen, nu een verslapte toestand ook een vorm van verzet kan zijn of een vorm van verminderd bewustzijn.
Ofschoon het dossier aanwijzingen bevat die erop wijzen dat de verdachte [benadeelde] op de grond zou hebben gegooid, is het hof daarvan niet buiten redelijke twijfel overtuigd. Daartoe overweegt het hof dat de drie getuigen, die alleen hetgeen is voorgevallen buiten het café, hebben waargenomen, daarover bij de politie en bij de raadsheer-commissaris wisselend en ook niet overeenkomstig de eerdere verklaring, hebben verklaard.
Zo verklaart de getuige [getuige 1] bij de politie “dat de man de jongen op de grond gooide” en bij de raadsheer-commissaris dat “de jongen werd losgelaten” en zij “niet met zekerheid kan zeggen dat het inderdaad een worp is geweest” . Zij weet nog dat er “sprake was van een soort mee-beweging” .
De getuige [getuige 2] geeft bij de politie aan dat er “sprake was van een gooiende beweging” en bij de raadsheer-commissaris dat de barman de nekklem “losliet”. Daarbij verklaart zij dat zij “bij de politie heeft gezegd dat ze zag dat de barman de jongen met een gooiende beweging losliet, maar dat zij dat nu niet meer met zekerheid weet”.
Ook de getuige [getuige 3] verklaart bij de politie dat de verdachte de aangever met “een soort worp weg smeet richting de grond”. Bij de raadsheer-commissaris verklaart zij dat zij “bij de politie heel goed wist wat er was gebeurd, maar eigenlijk niet precies weet of het een worp was”.
Op grond van deze verklaringen en de ontkenning van de verdachte heeft het hof niet buiten redelijke twijfel de overtuiging bekomen dat de verdachte [benadeelde] op de grond heeft gegooid.
Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte [benadeelde] op de grond heeft gegooid, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2022.
mr. A.M.P. Geelhoed en mr. J.H.C. van Ginhoven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.