ECLI:NL:GHAMS:2022:529
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voogdijoverdracht en ontvankelijkheid in hoger beroep van de moeder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdijoverdracht van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, werd niet-ontvankelijk verklaard. De moeder had eerder het gezag over de kinderen, maar dit was in 2019 beëindigd en de GI was benoemd tot voogdes. De moeder betoogde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de voogdijoverdracht haar rechten en verplichtingen als biologische moeder zou raken. Het hof oordeelde echter dat de moeder geen belanghebbende was in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de voogdijoverdracht haar rechten niet rechtstreeks raakte. De pleegouders, die de voogdij over de kinderen hadden aangevraagd, stelden dat de moeder geen gezinsleven meer had met de kinderen en dat haar verzoek om ontvankelijkheid daarom niet kon worden gehonoreerd. Het hof concludeerde dat de overdracht van de voogdij geen inmenging vormde in het gezinsleven van de moeder, en dat er geen concrete feiten waren die tot een ander oordeel konden leiden. De moeder werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.