ECLI:NL:GHAMS:2022:43
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en verzekering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die op 25 januari 2021 een verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De appellant, geboren in 1994, had verzocht om een schadevergoeding van € 3.620,00 voor schade die hij zou hebben geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft op 11 januari 2022 uitspraak gedaan. De appellant was in verzekering gesteld op 25 februari 2019 en is op 9 april 2019 in vrijheid gesteld. De rechtbank had de vergoeding afgewezen op basis van de sepotbeslissing van de officier van justitie, die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor vervolging. Het hof heeft echter geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte schadevergoeding toe te wijzen, ondanks de inconsistenties in de verklaringen van de appellant. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een schadevergoeding van € 3.595,00 en € 550,00 toegekend aan de appellant. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de voorzitter mr. F.A. Hartsuiker was.