In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2018. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, voor de diefstal van een vrachtauto met kraan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf, die werd gematigd tot 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De procedure heeft in totaal zes jaren en drie maanden geduurd, waarbij de redelijke termijn met bijna twee jaren en drie maanden is overschreden. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte in aanmerking genomen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de diefstal op geraffineerde wijze voorbereid en uitgevoerd, met als doel financieel gewin, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de eigenaar van de vrachtauto. Het hof heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor een vrijheidsbenemende straf, gezien de lange periode sinds het feit en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.