Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
4 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2022. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij de diefstal van een vrachtauto met kraan. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat S.T. van Berge Henegouwen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 150 uren naar 143 uren, met een vervangende hechtenis van 71 dagen.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, en is openbaar uitgesproken.