Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de stelling van de vrouw dat de man dient te worden beschouwd als ‘levensgezel’ van de vrouw in de zin van artikel 1:207 lid 1 BW.
Ter definiëring van het begrip levensgezel zoekt het hof aansluiting bij de door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1075, onder rov. 3.2.2 geciteerde toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima). In die toelichting staat: “Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor - o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II, 2002-2003, 28484, nr. 5, p. 5).”
Verder overweegt het hof dat de Staatscommissie Herijking Ouderschap (hierna: de Staatscommissie) in haar rapport van december 2016 (pag. 562) het begrip levensgezel definieert als:
“De meerderjarige persoon met wie, anders dan als echtgenoot, of geregistreerde partner, een nauwe persoonlijke betrekking wordt onderhouden.”
Het hof begrijpt uit de toelichting van de Hoge Raad, mede gelet op de algemene formulering in artikel 72A (oud) van de Aanwijzingen voor de Regelgeving, en de later door de Staatscommissie gegeven algemeen geformuleerde definitie, dat niet per se alle vier hiervoor genoemde aspecten aanwezig moeten zijn, maar dat dit aspecten zijn die een rol kúnnen spelen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid, die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten en geregistreerde partners. Samenwoning is op zich niet vereist. Naar het oordeel van het hof dient de invulling van het begrip levensgezel in deze zaak bovendien plaats te vinden tegen de achtergrond van de bedoeling van artikel 1:207 lid 1 BW (zie hiervoor 5.8 en 5.9), te weten het opheffen van een met artikel 8 EVRM strijdig verschil tussen kinderen die binnen een huwelijk en kinderen die buiten een huwelijk zijn geboren.