ECLI:NL:HR:2013:1075

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
11/05456
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van levensgezel in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel en een andere persoon op 21 oktober 2008 in Wormerveer. De verdachte had zijn levensgezel, aangeduid als [betrokkene 1], met kracht in het gezicht geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. Daarnaast had hij ook [betrokkene 2] mishandeld. De bewezenverklaring steunde op verschillende proces-verbalen van aangifte en getuigenverklaringen, waarin de mishandelingen gedetailleerd werden beschreven.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Gerechtshof dat [betrokkene 1] als 'levensgezel' in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, onvoldoende was gemotiveerd. De gebezigde bewijsmiddelen gaven niet voldoende inzicht in de aard en hechtheid van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster, zoals vereist door de wet. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel niet voldeed aan de eisen van de wet en vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de relatie tussen de verdachte en de aangeefster in het kader van de toepassing van artikel 304 Sr, dat hogere straffen mogelijk maakt voor geweldpleging tegen levensgezellen. De Hoge Raad heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige zaken waarin de status van 'levensgezel' ter discussie staat.

Uitspraak

29 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 11/05456
LBS/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2011, nummer 23/004748-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 21 oktober 2008 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [betrokkene 1], zijn levensgezel, met kracht tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2. hij op omstreeks 21 oktober 2008 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [betrokkene 2], met kracht, heeft geslagen tegen het hoofd en de rug, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"II. Een proces-verbaal van aangifte (dossierparagraaf 15). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als op 21 oktober 2008 de door aangever [betrokkene 1] afgelegde verklaring:
Ik heb een relatie met [verdachte]. Deze relatie loopt de laatste tijd niet lekker. Omdat het niet goed gaat met onze relatie heb ik met een vriendin van mij, [betrokkene 2], een vakantie geboekt. Omdat ik al bang was voor de reactie van [verdachte] heb ik enkele dagen geleden pas tegen [verdachte] gezegd dat ik met [betrokkene 2] op vakantie zou gaan.
Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, belde [verdachte] mij op en we kregen het over de vakantie. Ik zei tegen [verdachte] dat als [betrokkene 2] niet wil dat hij mee gaat, dat hij dan niet mee gaat. [verdachte] was het hier niet mee eens. Ik antwoordde hierop dat ik de vakantie met [betrokkene 2] had geboekt. Vervolgens hoorde ik dat [verdachte] zei: "wacht maar, ik kom nu naar de Balk en volgens mij is [betrokkene 2] daar ook". Ik werk bij het verzorgingstehuis [A] in [plaats] en [betrokkene 2] ook. Ik was op dat moment samen met [betrokkene 2] aan het werk en ik vermoedde al dat hij zou komen. Even later kwam ik [verdachte] op de gang van mijn afdeling tegen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij in mijn gezicht spuugde. Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] mij op mijn gezicht sloeg. Hij sloeg heel hard en het deed en doet nog steeds behoorlijk pijn. Hij raakte mij onder mijn rechteroog. Vervolgens zag ik dat [betrokkene 2] aan was komen lopen. Ik zag dat [verdachte] haar direct op haar hoofd sloeg. Ik weet niet meer of hij dit met zijn vlakke hand of met zijn vuist deed. Door de mishandeling heb ik een rood gezwollen jukbeen onder mijn rechteroog.
III. Een proces-verbaal (dossierparagraaf 9) van aangifte. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 21 oktober 2008 door aangever [betrokkene 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant], hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland, afgelegde verklaring:
Ik wil aangifte doen van eenvoudige mishandeling gepleegd door [verdachte].
Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, omstreeks 17.00 uur, had ik mijn vriendin, [betrokkene 1] opgezocht in verpleeghuis [A] in [plaats]. [betrokkene 1] werkt daar. Ik wilde met haar onze aanstaande vakantie bespreken. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 1] met haar vriend [verdachte] in gesprek was. Ik voelde al dat het mis zou gaan. Plotseling zag ik dat [verdachte] [betrokkene 1] in haar gezicht spuugde. Ik zag vervolgens dat [verdachte] [betrokkene 1] opzettelijk en met kracht een vuistslag tegen haar hoofd aan gaf. Ik stond perplex. Ik liep naar [verdachte] en [betrokkene 1] toe. Toen kreeg ik van [verdachte] ook opzettelijk en met kracht een klap tegen mijn hoofd aan. Ik weerde de volgende klap af. Daarna voelde ik dat ik nog drie harde klappen op mijn rug kreeg. Een collega van [betrokkene 1], [betrokkene 3] riep toen nog iets tegen [verdachte]. [verdachte] heeft vervolgens het verpleegtehuis verlaten. Door de mishandeling heb ik een pijnlijk hoofd.
IV. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 11). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 21 oktober 2008 door getuige [betrokkene 4] ten overstaan van verbalisant [verbalisant], hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland, afgelegde verklaring:
Ik ben ziekenverzorgster in verpleegtehuis [A]. Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, omstreeks 17.00 uur, zag ik de vriend van mijn collega [betrokkene 1], [verdachte] in het verpleegtehuis. Ik zag aan zijn gezicht dat het flink mis was. Ik vroeg aan [verdachte] wat hij kwam doen. [verdachte] zei: "heb je vooroordelen heb je vooroordelen". [verdachte] is vervolgens naar [betrokkene 1] gegaan. Ik ben toen naar het afwashok gegaan. Ik hoorde toen plotseling het geluid alsof iemand een klap kreeg.
Ik ben toen naar [verdachte] en [betrokkene 1] gelopen. Ik zag toen dat [verdachte] [betrokkene 2] tegenkwam op onze afdeling. Ik zag en hoorde toen dat [betrokkene 2] opzettelijk en met kracht door [verdachte] tegen haar hoofd werd geslagen."
V. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
"Ik ging naar het verzorgingshuis om zekerheid te krijgen. Ik wilde niet dat [betrokkene 1] met [betrokkene 2] op vakantie ging. Ik wilde duidelijkheid en toen is het uit de hand gelopen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat onder 1 ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd is bewezenverklaard dat de verdachte de mishandeling heeft begaan tegen "zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304 Sr.
3.2.1.
Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
(...)"
3.2.2.
De toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima) houdt onder meer in:
"Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor
- o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II, 2002/03, 28484, nr. 5, p. 5)
3.3.
In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende inhouden omtrent de in voormelde toelichting bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en de aangeefster, is het oordeel dat [betrokkene 1] als "levensgezel" in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige
.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2013.