ECLI:NL:GHAMS:2022:3837

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
23-003318-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huisvredebreuk met betrekking tot een woning in renovatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, was eerder vrijgesproken van huisvredebreuk, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk door op 6 april 2021 wederrechtelijk een woning binnen te dringen die in gebruik was bij een woningstichting. Het hof heeft vastgesteld dat de woning, hoewel in renovatie, feitelijk in gebruik was, en dat de verdachte en haar medeverdachte zich hiervan bewust waren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete is afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003318-21
datum uitspraak: 6 december 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-132409-21 en 15-183498-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1974,
adres: [adres01] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat, voor zover in hoger beroep aan de orde:
2.
zij op of omstreeks 6 april 2021 te Haarlem, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, gelegen aan het [adres02] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de bewijsmiddelen door de rechtbank niet zijn uitgewerkt.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het voor de verdachte en haar medeverdachte duidelijk kenbaar was dat de woning door [woningstichting01] werd gerenoveerd. In deze overgangsfase, tussen twee periodes van verhuur in, is volgens de advocaat-generaal ook al sprake van “in gebruik” in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van de onder 2 tenlastegelegde huisvredebreuk moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel “in gebruik” niet kan worden bewezen nu volgens de getuige [getuige01] de woning al een maand leeg stond, hetgeen door de verbalisanten wordt bevestigd.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie een woning die (grondig) wordt verbouwd om haar weer voor bewoning geschikt te maken bij een ander in gebruik is (vgl. Hoge Raad 24 juni 1980, NJ 1980/625).
Voor zover het verweer van de raadsman ertoe strekt dat de woning op dat moment feitelijk bij niemand “in gebruik” was, overweegt het hof dat dit wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van de getuige [getuige01] volgt dat de woning nog maar kort leeg stond en ontruimd was. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2021 en de bijbehorende foto’s volgt dat de woning geheel leeg en volledig gestript was, wat naar het oordeel van het hof kan worden beschouwd als het begin van een renovatie. Daarbij komt ook betekenis toe aan het bord van [woningstichting01] dat zich in de woning bevond, met daarop de woorden ‘wij verbeteren deze woning [woningstichting01] ’. Dit bord bevond zich op de eerste etage, naast de door de verdachte en haar medeverdachte neergelegde slaapzakken. Naar het oordeel van het hof brengen deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien mee dat de woning ten tijde van het tenlastegelegde feit op 6 april 2021 feitelijk in gebruik was.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en verwerpt het hof het gevoerde bewijsverweer in alle onderdelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op 6 april 2021 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander in de woning, gelegen aan het [adres02] , bij [woningstichting01] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft gewezen op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het bijzonder haar Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte, sinds het onderhavige voorval, geen strafbare feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Om die reden heeft hij het hof verzocht bij een bewezenverklaring aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het huisrecht van [woningstichting01] , die de woning in gebruik had. Zij heeft [woningstichting01] daarbij overlast bezorgd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 november 2022 is de verdachte eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof ziet in die Justitiële Documentatie evenwel ook terug hetgeen de raadsman heeft gesteld omtrent de meer recente persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarmee rekening houdend, ziet het hof aanleiding een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2019 onder parketnummer 15-183498-19 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 300,00, subsidiair zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. De verdachte beschikt niet over voldoende draagkracht om de geldboete te voldoen, zodat de tenuitvoerlegging enkel zal leiden tot omzetting in de subsidiair opgelegde hechtenis.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, gelet op hetgeen de raadsman in dit verband heeft aangevoerd en hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de op te leggen straf.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 5 juli 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2019, parketnummer 15-183498-19, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 300,00 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. F.A. Hartsuiker en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2022.