In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De politierechter had bijzondere voorwaarden opgelegd die dadelijk uitvoerbaar waren. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege het syndroom van Asperger, wat zijn handelen beïnvloedt. Het hof heeft de straf aangepast en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren opgelegd met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn huidige werk bij een autisme centrum.
Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van benadeelde partij 1 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De vordering van benadeelde partij 2 is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van benadeelde partij 3 tot immateriële schade van € 475,00 is toegewezen. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van twee rechters die buiten staat waren om te ondertekenen.