ECLI:NL:GHAMS:2022:3776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
23-002583-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met vermindering van toerekeningsvatbaarheid en oplegging van voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. De politierechter had bijzondere voorwaarden opgelegd die dadelijk uitvoerbaar waren. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege het syndroom van Asperger, wat zijn handelen beïnvloedt. Het hof heeft de straf aangepast en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren opgelegd met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn huidige werk bij een autisme centrum.

Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van benadeelde partij 1 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De vordering van benadeelde partij 2 is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van benadeelde partij 3 tot immateriële schade van € 475,00 is toegewezen. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van twee rechters die buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002583-20
datum uitspraak: 18 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-182501-20 (zaak A) en 15-218250-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daaraan heeft de politierechter bijzondere voorwaarden gekoppeld en bepaald dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Tevens heeft de politierechter een taakstraf opgelegd voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de feiten de verdachte niet volledig toegerekend kunnen worden. Verdachte heeft het syndroom van Asperger waardoor zijn handelen in ernstige mate beïnvloed wordt. De raadsman heeft verzocht om daarmee in strafmatigende zin rekening te houden. Een straf zoals gevorderd door de officier van justitie in eerste aanleg, te weten een taakstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zou recht doen aan de gehele situatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door bedreigende woorden tegen de twee slachtoffers, waaronder een politieambtenaar, te uiten. Daarnaast heeft hij een ander slachtoffer bedreigd met zware mishandeling. Door zijn handelen heeft de verdachte bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, zoals blijkt uit hun verklaringen. Het hof acht dit kwalijk.
De verdachte is gediagnostiseerd met het syndroom van Asperger en staat onder begeleiding van GGZ Noord-Holland-Noord. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en met name gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de getuige-deskundige [getuige], GGZ-medewerker en case-manager van de verdachte, acht het hof het aannemelijk dat het syndroom van Asperger heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde feiten. Het hof is van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Daarnaast heeft de getuige-deskundige [getuige] verklaard dat de recidive risico taxatie van de verdachte momenteel erg laag is, onder andere door het vinden van een dagbesteding. Inmiddels werkt de verdachte enkele uren per week bij het autisme centrum en is er een mogelijkheid tot uitbreiding daar. Veranderingen en nieuwe omstandigheden leveren voor de verdachte veel stress op, het kost tijd om de verdachte daar aan te laten wennen. De getuige-deskundige verzoekt om daar in het kader van een eventuele taakstraf rekening mee te houden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 oktober 2020 en met name op een door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief van Fivoor van 3 maart 2022. Uit de laatstgenoemde brief volgt dat de verdachte inmiddels al meer dan 12 maanden onder toezicht van de reclassering staat en dat hij zich conformeert aan de in eerste aanleg opgelegde bijzondere voorwaarden. Daarnaast concludeert de reclassering (wederom) dat de meerwaarde van reclasseringstoezicht voor de verdachte ontbreekt, nu de verdachte door GGZ Noord-Holland-Noord wordt behandeld en begeleid. Het hof neemt het advies van de reclassering over en zal, anders dan de politierechter, geen bijzondere voorwaarden opleggen.
Ondanks de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten ziet het hof aanleiding om gelet op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte door het syndroom van Asperger beperktere mogelijkheden heeft tot het verrichten van een taakstraf, hij langer de tijd nodig heeft om te wennen aan een nieuwe omgeving en omstandigheden en met name omdat hij reeds vrijwilligerswerk verricht bij het autisme centrum en daar de mogelijkheid tot uitbreiding bestaat.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en subsidiair refereert hij aan het oordeel van het hof.
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Uit het dossier volgt dat het in zaak A bewezenverklaarde feit onderdeel uitmaakt van een langlopend geschil tussen de verdachte en de benadeelde partij waarin ook de benadeelde partij een aandeel heeft. Die omstandigheid in ogenschouw nemende acht het hof de vordering onvoldoende onderbouwd. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vordering nader onderzoek behoeft. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (zaak B – feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en subsidiair refereert hij aan het oordeel van het hof.
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Uit het dossier volgt dat het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit onderdeel uitmaakt van een al langer bestaand conflict dat inmiddels door tussenkomst van een mediator tot een oplossing is gekomen. Het hof is van oordeel dat bij die stand van zaken de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vordering nader onderzoek behoeft. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak B – feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 495,00, bestaande uit € 20,00 aan materiële kosten en € 475,00 aan immateriële kosten. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 475,00, bestaande uit immateriële kosten, en de overige (materiële) kosten zijn afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de beslissing van de politierechter.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de normschending, alsmede door de gevolgen die door de benadeelde partij concreet zijn ondervonden, voldoende is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het in zaak B onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek – heeft geleden. Het hof acht het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en stelt de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 475,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de gevolgen voor de benadeelde partij (onder meer bestaande uit veel onzekerheid, angst en een ernstige aantasting van zijn veiligheidsgevoel in zijn werk- en privéleven).
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat het overige bedrag, te weten de materiële schade, geen rechtstreekse schade betreft. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige bedrag zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 475,00 (vierhonderdvijfenzeventig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 juli 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. N. van der Wijngaart en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 maart 2022.
mr. N. van der Wijngaart en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]