ECLI:NL:GHAMS:2022:3751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
20/00006 tot en met 20/00018
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen loonheffingen. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de inspecteur terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft geen argumenten aangedragen die zouden wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling is niet aan de orde, gezien de uitkomst van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00006 tot en met 20/00018
22 december 2022
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. L.C. de Jager (Wladimiroff Advocaten)
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 19/1391 tot en met HAA 19/1403 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

20/00006 tot en met 20/00008 (HAA 19/1391 tot en met HAA 19/1393)
1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 september 2017 voor de jaren 2012, 2013 en 2014 nadere naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd ten bedrage van:
Totaal
Loonbelasting
Rente
Vergrijpboete
2012
€ 13.716
€ 8.622
€ 1.520
€ 3.574
2013
€ 12.004
€ 7.291
€ 1.068
€ 3.645
2014
€ 12.872
€ 8.000
€ 872
€ 4.000
1.1.2.
De inspecteur heeft op 6 februari 2018 een bezwaarschrift tegen de bovenstaande naheffingsaanslagen ontvangen.
1.1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2019 het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.
20/00009 tot en met 20/00018 (HAA 19/1394 tot en met HAA 19/1403)
1.2.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 januari 2017, 24 februari 2017, 3 november 2017, 18 mei 2017, 16 juni 2017, 13 juli 2017, 7 september 2017, 10 oktober 2017, 2 november 2017 en 4 december 2017 systeemnaheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: de systeemnaheffingsaanslagen) opgelegd.
1.2.2.
De inspecteur heeft op 6 februari 2018 een bezwaarschrift tegen de bovenstaande systeemnaheffingsaanslagen ontvangen.
1.2.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2019 het bezwaar tegen de systeemnaheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroepen ingesteld. Bij haar uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 januari 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende zijn op 1 oktober 2020 en 14 april 2022 nadere stukken ingediend. Door de inspecteur is op 6 juni 2022 een nader stuk (met bijlagen; waaronder de door het CBR opgestelde gegevens) ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het Hof heeft aan het einde van die zitting het onderzoek aangehouden in afwachting van een mogelijk compromis tussen partijen.
1.6.
Belanghebbende heeft per e-mail van 30 juni 2022 het Hof geïnformeerd dat partijen geen compromis hebben bereikt. De inspecteur heeft hierop op 1 juli 2022 per e-mail gereageerd.
1.7.
De inspecteur heeft per brief van 21 juli 2022 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend wat het Hof op 24 augustus 2022 heeft ontvangen.
1.8.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 3 oktober 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.9.
Deze zaken zijn, met toestemming van partijen, gezamenlijk behandeld met de zaken van [A] (kenmerken 20/00038 tot en met 20/00044), [B] (kenmerken 20/00031 tot en met 20/00037) en de (overige) zaken van belanghebbende (kenmerken 20/00045 tot en met 20/00051).

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten
1. Eiseres voert een auto- en motorrijschool te [Z] . De activiteiten bestaan uit de exploitatie van een (vracht)auto-, motor- en bromfietsrijschool waar tevens theorielessen gegeven worden.
2. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma
(v.o.f.) en is momenteel gevestigd te [adres] [Z] . Tijdens de gecontroleerde periode was eiseres gevestigd te [adres 2] te [Z] .
3. De firmanten van eiseres zijn [B] en [A] . Beiden zijn onbeperkt bevoegd de onderneming te vertegenwoordigen. Beide firmanten zijn niet opgenomen in de loonadministratie van eiseres.
4. Beide firmanten verzorgen zelf de dagelijkse administratie in Excel. De financiële administratie wordt bijgehouden door de boekhouder. De administratie wordt ongeveer eens per jaar naar de boekhouder gebracht voor verwerking.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht in haar bezwaren tegen de onderhavige naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
7.1.
Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet in zake rijksbelastingen (hierna: AWR) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
7.2.
Dit betreffen 13 naheffingsaanslagen opgelegd in de periode 27 januari 2017 tot en met 4 december 2017. Uitgaande van de dagtekening van de meest recente naheffingsaanslag, zijnde 4 december 2017, had het bezwaarschrift uiterlijk op 15 januari 2018 bij verweerder ingediend moeten worden, dan wel bij terpostbezorging uiterlijk op 15 januari 2018, door verweerder uiterlijk 22 januari 2018 moeten zijn ontvangen. Niet in geschil is dat verweerder eerst op 6 februari 2018 een bezwaarschrift heeft ontvangen tegen deze 13 naheffingsaanslagen. Hieruit volgt dat dit bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend.
7.3.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin eiseres redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden.
Eiseres heeft noch in het beroepschrift noch in de nadere stukken argumenten aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
7.4.
De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaren. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijk oordeel over deze (systeem)naheffingsaanslagen.
8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
9. Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof op goede gronden beslist dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de onderhavige naheffingsaanslagen (zie 1.1.1. en 1.2.1.) terecht wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof neemt de overwegingen 7.1 tot en met 8 van de rechtbank over en maakt die tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe.
5.2.
Ook in hoger beroep voert belanghebbende geen gronden betreffende de niet-ontvankelijkverklaring aan; aldus heeft belanghebbende niets naar voren gebracht wat tot het oordeel zou kunnen leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof is derhalve van oordeel dat de inspecteur het bezwaar tegen de (systeem)naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 22 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.