ECLI:NL:GHAMS:2022:367

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
21/01636 tot en met 21/01638
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 15 september 2021 de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen recente machtiging was overgelegd waaruit bleek dat [A] gemachtigd was om namens [X] beroep in te stellen. De heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk had eerder naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan [X], waarop bezwaar was gemaakt. De rechtbank had belanghebbende verzocht om een recente machtiging, maar deze was niet ingediend. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk waren, omdat de indiener geen recente machtiging had overgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 21/01636 tot en met 21/01638
18 januari 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 15 september 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/4154 tot en met 20/4156 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 29 januari 2015, op 31 maart 2015 en op 9 februari 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslagen namens belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 30 oktober 2015, de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 september 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof – op de voet van voornoemde artikelen – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.1.
Het beroep is ingesteld door [A] .
2.2.
Bij het beroepschrift heeft [A] een op 15 april 2015 gedagtekende door belanghebbende afgegeven en getekende, machtiging overgelegd met de volgende tekst:
“(…) [X]
(…)
machtigt hierbij [A]
gevestigd te ( [postcode] ) [plaats] aan [adres]
, om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde
geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde
noodzakelijk wordt geacht Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig
aanwenden en intrekken van beschikbare rechtsmiddelen en het opvragen van verdere
gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een
kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet Politiegegevens en/of de Wet bescherming
persoonsgegevens, zo ook bij de weigering daarvan, alsook het aannemen van bedragen
zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin van
het woord.
(…).”
2.3.
In een op 11 november 2020 door de heffingsambtenaar bij de rechtbank ingediend stuk staat onder meer:
“Hier onder mijn argumenten waaruit blijkt dat de uitspraak op bezwaar
reeds bekend is gemaakt in 2015:
• Na 30 oktober 2015, de uitspraak datum, is er tweemaal telefonisch contact geweest met de afdeling invordering over de betaling van de uitstaande aanslagen nu het uitstel van betaling door de ongegronde uitspraken is vervallen.
• Daarna zijn er ook aanmaningen verzonden, allen met dagtekening 28-11-2015, zie bijlage.
• Én er zijn daarna zelfs dwangbevelen gezonden. Deze met dagtekening 23 januari 2016, zie
bijlage.
• Hierna zijn de aanslagen betaald in maart en april 2016.
Er zijn overigens géén procedures gevoerd tegen de aanmaningskosten of dwangbevelkosten.”
2.4.
De rechtbank heeft [A] bij aangetekend verzonden brief van 31 mei 2021 gevraagd een recente schriftelijke machtiging over te leggen. Een dergelijke machtiging is niet overgelegd.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. De indiener heeft bij het beroepschrift geen recente machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is beroep in te stellen namens eiser. De indiener heeft namelijk een machtiging gedagtekend 15 april 2015 overgelegd, derhalve daterend van voor de bezwaarschriftprocedures in 2015.
3. De rechtbank heeft bij brief van 31 mei 2021 indiener gewezen op dit verzuim en hem verzocht om binnen vier weken een
recenteschriftelijke machtiging toe te sturen, waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. De rechtbank heeft in de brief gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
4. De indiener heeft geen recente machtiging ingediend.
5. De indiener heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
6. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Van de zijde van belanghebbende is hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd in zijn in eerste aanleg op 11 november 2020 ingediend stuk, voor zover dat is geciteerd onder 2.3, op geen enkele wijze bestreden, hetgeen voor de hand had gelegen indien hetgeen daarin is verwoord op een of meerdere punten niet juist zou zijn.
5.2.
Het Hof zal er dan ook vanuit gaan dat hetgeen de heffingsambtenaar heeft betoogd –
voor zover weergegeven onder 2.3 – juist is.
5.3.
Dit, en in het bijzonder de omstandigheid dat er na 30 oktober 2015 tweemaal telefonisch contact is geweest met de afdeling invordering over de betaling van de uitstaande aanslagen nu het uitstel van betaling door de uitspraken was komen te vervallen, rechtvaardigt het oordeel dat belanghebbende al in 2015 op de hoogte was van de omstandigheid dat de bezwaren door de heffingsambtenaar ongegrond waren verklaard en geen aanleiding heeft gevonden beroep in te (laten) stellen.
5.4.
Gegeven deze situatie, waarin op zijn minst genomen ernstig kan worden betwijfeld of de belanghebbende het rechtsmiddel van beroep in wilde stellen, stond het de rechtbank vrij om na ontvangst van het stuk van de heffingsambtenaar van 11 november 2020 van degene die zich als gemachtigde stelt een recente (ook) op de onderhavige uitspraken op bezwaar betrekking hebbende machtiging te verlangen en de bevoegdheid van degene die zegt als gemachtigde op te treden niet te baseren op een ongeveer vijf jaar geleden afgegeven in algemene termen gestelde machtiging.
5.5.
Nu door [A] geen recente machtiging is overgelegd, zijn de beroepen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.6.
Voor vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de behandeling van de zaak bestaat geen aanleiding (vgl. r.o. 2.4.3 van het arrest HR 4 oktober 2019, 18/01938, ECLI:NL:HR:2019:1516).
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van art. 8:75 Awb in verbinding met art. 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigd de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, B.A. van Brummelen en
J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 18 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.