ECLI:NL:GHAMS:2022:3643

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
23-0000132-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs en rijden zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, had op 11 januari 2021 te Amsterdam een auto bestuurd terwijl zij wist dat haar Nederlandse rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte had eerder een Nederlands rijbewijs gekregen, maar dit was op 15 mei 2013 ongeldig verklaard. De verdediging stelde dat de verdachte over een geldig Pools rijbewijs beschikte en dat het ongeldig verklaren van het Nederlandse rijbewijs geen gevolgen had voor haar recht om te rijden. Het hof oordeelde dat het bezit van een geldig Pools rijbewijs niet betekende dat de verdachte in Nederland mocht rijden met een ongeldig verklaard Nederlands rijbewijs. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en achtte de verdachte strafbaar voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 28 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaren. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de verantwoordelijkheid van de verdachte als verkeersdeelnemer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000132-22
datum uitspraak: 22 december 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-052073-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1974,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 11 januari 2021 te Amsterdam
terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A10, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep (impliciet) bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat het Nederlandse rijbewijs dat in 2013 ongeldig is verklaard feitelijk nooit geldig is geweest en omdat de verdachte over een geldig Pools rijbewijs beschikte zodat zij zich op 11 januari 2021 niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW). De raadsman heeft in dit verband het volgende naar voren gebracht. Op 4 januari 2013 heeft de verdachte zich tot het CBR gewend met het verzoek haar geldige Poolse rijbewijs om te wisselen voor een Nederlands rijbewijs. Door het CBR is aan haar een Nederlands rijbewijs afgegeven zonder dat haar Poolse rijbewijs is ingenomen. Bedoeld Pools rijbewijs heeft dientengevolge immer zijn geldigheid behouden en het Nederlandse rijbewijs heeft nimmer geldigheid verkregen. De raadsman verwijst in dit verband naar artikel 7, vijfde lid, van de EU Rijbewijsrichtlijn 2006/126/EG (hierna: de Richtlijn) waarin is bepaald dat een ieder slechts houder kan zijn van 1 enkel rijbewijs. Het ongeldig verklaren van betreffend Nederlands rijbewijs op 15 mei 2013 heeft dan ook geen betekenis.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld de verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt omdat zij nog wel over een geldig Pools rijbewijs beschikte en het derhalve voor haar onduidelijk was dat zij in Nederland niet mocht rijden.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat vast staat dat het Nederlandse rijbewijs van de verdachte op 15 mei 2013 ongeldig is verklaard en dat de verdachte op 11 januari 2021 in Amsterdam een auto bestuurde, terwijl zij wist dat zij niet mocht rijden.

Oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring

Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
• De verdachte beschikte ten tijde van haar aanhouding (op 11 januari 2021) over een Pools rijbewijs. Het hof begrijpt dat dit document op 17 januari 1992 door de Poolse autoriteiten aan haar is afgegeven;
• Op 7 oktober 2002 is (voor de eerste maal) een Nederlands rijbewijs aan de verdachte afgegeven, dit nadat zij hiervoor een rij examen had afgelegd. Bij deze afgifte heeft de verdachte haar Poolse rijbewijs niet ingeleverd;
• Op 4 januari 2013 is opnieuw aan de verdachte een Nederlands rijbewijs afgegeven, per die datum is de geldigheid van het eerst afgegeven rijbewijs komen te vervallen. Het hof begrijpt dat de verdachte hiervoor niet opnieuw een rij examen afgelegd. Bij de (verlengde) afgifte van het Nederlandse rijbewijs heeft de verdachte niet haar Poolse rijbewijs ingeleverd;
• Op 15 mei 2013 is het Nederlands rijbewijs ongeldig verklaard;
• Aan de verdachte is na 15 mei 2013 en voor 11 januari 2021 geen ander Nederlands rijbewijs ter beschikking gesteld;
• De verdachte heeft op 11 januari 2021 (op de A10 te Amsterdam) een auto bestuurd;
• De verdachte wist op 11 januari 2021 dat haar Nederlandse rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof overweegt ter zake het primair gevoerde verweer het navolgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte gedurende de periode 7 oktober 2002 tot 15 mei 2013 de beschikking heeft gehad over twee rijbewijzen (het Poolse en het Nederlandse). Niet is gebleken dat een van beide rijbewijzen in die periode ongeldig is verklaard. Het Nederlandse rijbewijs is aan de verdachte (in 2002) afgegeven op een moment dat Polen nog niet toegetreden was tot de EU. Van een wederzijdse zogenoemde omwisselingsverplichting was toen geen sprake. Voor zover nadien (na toetreding van Polen tot de EU in 2004) de Richtlijn in werking is getreden, dan geldt dat deze richtlijn bestaande rijbevoegdheden die voor de datum van toepassing van de richtlijn zijn verleend of zijn verkregen, onverlet heeft gelaten. Dit geldt zowel voor de rijbevoegdheden uit hoofde van het Poolse rijbewijs als uit hoofde van het Nederlandse rijbewijs, welke beide immers voor de inwerkingtreding van de Richtlijn aan de verdachte ter beschikking waren gesteld.
Voor zover het primaire verweer van de raadsman aldus moet worden begrepen dat dit mede behelst de vraag of het bestaan van het geldig Pools rijbewijs dat de verdachte op 11 januari 2021 nog in haar bezit had aan een bewezenverklaring in de weg staat beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.
Het hof verwijst daartoe naar de conclusie van advocaat-generaal Harteveld van 1 december 2022 [1] . Kort gezegd stelt Harteveld zich op het standpunt dat voor de beantwoording van voornoemde vraag een grammaticale en een ratio legis uitleg mogelijk is. De grammaticale uitleg leidt tot de conclusie dat het voor de strafbaarheid op de voet van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet niet uitmaakt of iemand naast een ongeldig verklaard Nederlands rijbewijs nog beschikt over een (niet door de ongeldigverklaring getroffen) alternatief geldig rijbewijs. Deze grammaticale uitleg sluit ook aan bij de ratio van het systeem van de Wegenverkeerswet, te weten het beschermen van de verkeersveiligheid tegen onvoldoende rijvaardige of rijgeschikte bestuurders. Het zou in strijd met de ratio van de Wegenverkeerswet zijn als iemand van wie het (Nederlands) rijbewijs ongeldig is verklaard door het bezit van een niet-Nederlands rijbewijs alsnog in Nederland zou mogen rijden. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en maakt die tot de zijne.
Het primaire verweer wordt derhalve verworpen.
Nu het rechtsgeldige Nederlandse rijbewijs van de verdachte op 15 mei 2013 ongeldig was verklaard, aan haar na 15 mei 2013 en voor 11 januari 2021 geen ander rijbewijs is afgegeven en zij heeft verklaard dat zij op het moment dat zij werd aangehouden wist dat haar Nederlandse rijbewijs ongeldig was verklaard, is aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving voldaan.

Prejudiciële vragen

Voor zover het hof tot een ander oordeel komt dan door de raadsman bepleit heeft deze het hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om prejudiciële vragen te kunnen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de uitleg en toepassing in deze zaak van de Richtlijn in relatie met het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Het hof constateert dat de raadsman niet heeft geconcretiseerd welke vragen de raadsman gesteld wenst te zien en waarom deze vragen van belang zijn in het kader van de beoordeling van onderhavige zaak. Daargelaten dat het verzoek van de raadsman onvoldoende is onderbouwd, acht het hof zich voldoende voorgelicht en in staat om bij de huidige stand van zaken wat betreft de van toepassing zijnde wet- en regelgeving een beslissing te nemen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 januari 2021 te Amsterdam terwijl zij wist dat een op haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan haar daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A10, als bestuurder een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof begrijpt dat de raadsman met het onder het kopje “standpunt van de verdediging” besproken subsidiaire verweer voorts heeft willen betogen dat de verdachte geen verwijt van het haar tenlastegelegde kan worden gemaakt. Het hof overweegt ter zake het subsidiair gevoerde verweer het navolgende.
Voor zover het beroep op afwezigheid van alle schuld ziet op de omstandigheid dat het voor de verdachte onduidelijk was dat zij ook niet op grond van haar Poolse rijbewijs in Nederland mocht rijden, wordt dit verworpen nu van die onduidelijkheid – anders dan door de raadsman betoogd – geenszins is gebleken. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat zij op hoogte was van het feit dat zij niet mocht rijden. Dat zij zich hier niet mee kon verenigen omdat zij in Polen en Duitsland wel mocht rijden maakt dit niet anders. In dit verband is niet zonder betekenis de omstandigheid dat de verdachte op 11 januari 2021 niet voor de eerste keer werd aangehouden wegens rijden met ongeldig verklaard rijbewijs. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 december 2022 is dit ook gebeurd op 16 mei 2020. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt voorts dat zij ook voor hetzelfde gedrag is aangehouden op 6 november 2020, 6 december 2020, 11 augustus 2020 en 4 januari 2021. Dat de verdachte niet wist of hoefde te begrijpen dat zij reed met een ongeldig verklaard Nederlands rijbewijs en dat dat niet was toegestaan, is dan ook niet aannemelijk.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot straffen zoals door de politierechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door op de openbare weg een personenauto te besturen, terwijl haar rijbewijs, nota bene al vele jaren eerder, ongeldig was verklaard, heeft de verdachte haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en beslissingen van het bevoegd gezag genegeerd.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een
first offendereen gevangenisstraf voor de duur van twee weken genoemd.
Het hof heeft kennis genomen van voornoemd op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie.
In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend, maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals door de raadsman ter terechtzitting naar voren gebracht acht het hof alles afwegende, een taakstraf alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten, meer in het bijzonder aan overtreding van de Wegenverkeerswet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]