ECLI:NL:GHAMS:2022:3571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
23-002918-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 14 december 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en diefstal. De zaak betreft drie verschillende slachtoffers, waarbij de verdachte hen onder dwang en geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De feiten vonden plaats in Amsterdam tussen februari en juni 2016. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen die niet bewezen konden worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 220 uren opgelegd en een contactverbod met een van de slachtoffers voor de duur van drie jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingen werden vastgesteld voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002918-19
datum uitspraak: 14 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669148-16 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1986,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 en 30 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voor genomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [benadeelde01] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [benadeelde01] heeft
- vastgepakt en/of getild en/of
- meermalen, althans eenmaal in/tegen haar gezicht heeft geslagen of gestompt en/of
- zijn hand op de mond van die [benadeelde01] heeft gehouden en/of
- die [benadeelde01] meermalen, althans eenmaal heeft geduwd teneinde haar op een bed te krijgen en/of
- meermalen, althans eenmaal de broek van die [benadeelde01] heeft vastgepakt teneinde die naar beneden te trekken;
1.subsidiair
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde01] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
- die [benadeelde01] heeft vastgepakt en/of getild, en/of
- meermalen, althans eenmaal in/tegen het gezicht van die [benadeelde01] heeft geslagen of gestompt en/of
- zijn hand op de mond van die [benadeelde01] heeft gehouden en/of
- die [benadeelde01] meermalen, althans eenmaal heeft geduwd teneinde haar op een bed te krijgen en/of
- meermalen, althans eenmaal de broek van die [benadeelde01] heeft vastgepakt teneinde die naar beneden te trekken en/of
- het T-shirt van die [benadeelde01] omhoog heeft geduwd;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde01] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
- die [benadeelde01] heeft vastgepakt en/of getild, en/of
- meermalen, althans eenmaal in/tegen het gezicht van die [benadeelde01] heeft geslagen of gestompt en/of
- zijn hand op de mond van die [benadeelde01] heeft gehouden en/of
- die [benadeelde01] meermalen, althans eenmaal heeft geduwd teneinde haar op een bed te krijgen en/of
- meermalen, althans eenmaal de broek van die [benadeelde01] heeft vastgepakt teneinde die naar beneden te trekken en/of
- het T-shirt van die [benadeelde01] omhoog heeft geduwd;
teneinde die [benadeelde01] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op of omstreeks 15 augustus 2016 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde02] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft of is hij, verdachte, vanuit een positie van psychische en/of fysieke overmacht,
- de hand van die [benadeelde02] vastgepakt en (over zijn kleding) op zijn penis gelegd en/of
- zijn penis uit zijn broek gehaald en die [benadeelde02] opgedragen zijn penis te kussen en/of zijn penis in haar geduwd, in elk geval gebracht, althans die [benadeelde02] opgedragen zijn penis in haar mond te nemen en/of
- de hand van die [benadeelde02] vastgepakt en (over zijn kleding) op zijn penis gelegd en/of
- een of meermalen, althans eenmaal geprobeerd haar onderbroek omlaag te trekken en/of
- die [benadeelde02] op een bed/bank gegooid en/of
- bovenop [benadeelde02] gaan liggen en/of
- [benadeelde02] niet van het bed laten gaan en haar teruggeduwd op het bed en/of
- gezegd dat hij anale seks wilde en/of geprobeerd anale seks met haar te hebben en/of
- haar borsten betast en/of
- haar vagina gekust;
- niet gestopt met genoemde handeling(en) ondanks het (mondeling) verzoek/verweer daartoe van die [benadeelde02] ;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 15 augustus 2016 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde02] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, vanuit een positie van psychische en/of fysieke overmacht,
- de hand van die [benadeelde02] vastgepakt en (over zijn kleding) op zijn penis gelegd en/of
- zijn penis uit zijn broek gehaald en die [benadeelde02] opgedragen zijn penis te kussen en/of zijn penis in haar geduwd, in elk geval gebracht, althans die [benadeelde02] opgedragen zijn penis in haar mond te nemen en/of
- de hand van die [benadeelde02] vastgepakt en (over zijn kleding) op zijn penis gelegd en/of
- een of meermalen, althans eenmaal geprobeerd haar onderbroek omlaag te trekken en/of
- die [benadeelde02] op een bed/bank gegooid en/of
- bovenop die [benadeelde02] gaan liggen en/of
- [benadeelde02] niet van het bed latengaan en haar teruggeduwd op het bed en/of
- gezegd dat hij anale seks wilde en/of geprobeerd anale seks met haar te hebben en/of
- haar borsten betast en/of
- haar vagina gekust;
- niet gestopt met genoemde handeling(en) ondanks het (mondeling) verzoek/verweer daartoe van die [benadeelde02] ;
3. primair
hij op of omstreeks 17 juni 2016 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde03] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (terwijl hij alleen met die [benadeelde03] in een woning was)
- getracht haar kleding uit te trekken en/of
- een knoopje van haar broek losgemaakt en/of
- haar handen en/of armen vastgehouden en/of
- op haar arm geslagen en/of
- met die [benadeelde03] geworsteld en/of
- gezegd dat hij met haar naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren en/of
- die [benadeelde03] op haar mond en/of in haar nek gezoend en/of
- haar billen en/of haar borsten onder haar kleding betast en/of
- haar vagina betast en/of
- een of meer vingers in haar vagina heeft geduwd;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 17 juni 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde03] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers opzettelijk (terwijl hij alleen met die [benadeelde03] in een woning was)
- heeft getracht haar kleding uit te trekken en/of
- een knoopje van haar broek heeft losgemaakt en/of
- haar handen en/of armen heeft vastgehouden en/of
- op haar arm heeft geslagen en/of
- met die [benadeelde03] heeft geworsteld en/of
- gezegd dat hij met haar naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren en/of
- die [benadeelde03] op haar mond en/of in haar nek heeft gezoend en/of
- haar billen en/of haar borsten onder haar kleding heeft betast en/of
- haar vagina heeft betast;
3. meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 juni 2016 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkhe(i)d (en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde03] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, (terwijl hij alleen met die [benadeelde03] in een woning was)
- getracht haar kleding uit te trekken en/of
- een knoopje van haar broek losgemaakt en/of
- haar handen en/of armen vastgehouden en/of
- op haar arm geslagen en/of
- met die [benadeelde03] geworsteld en/of
- gezegd dat hij met haar naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren en/of
- die [benadeelde03] op haar mond en/of in haar nek gezoend en/of
- haar billen en/of haar borsten onder haar kleding betast
- en/of haar vagina betast;
4.
hij op of omstreeks 17 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde03] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen feiten 2 , 3 en 4 ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de aangifte onvoldoende betrouwbaar is en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van de aangeefster [benadeelde02] zijn inconsistent en nemen in hevigheid toe naar mate de tijd vordert. De verklaringen van de getuige [getuige01] , die als ondersteuning moeten dienen van de aangifte, zijn ‘lastig te beoordelen op hun betrouwbaarheid en bewijswaarde’. Ze zijn zeer laat na het tenlastegelegde afgelegd en [getuige01] heeft verklaard dat zijn geheugen niet goed is. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte ‘geen opzet op dwang’ had nu de aangeefster juist seks met hem wilde.
Ook met betrekking tot de feiten 3 en 4 geldt volgens de verdediging dat de aangifte onvoldoende betrouwbaar is. De aangeefster [benadeelde03] verklaart in het bijzonder wisselend op het essentiële punt of de verdachte bij haar is binnengedrongen. Bovendien is er verder geen steun in het dossier voor de verklaring van de aangeefster. Er is daarom evenmin reden om bij feit 4 de lezing van de aangeefster te volgen dat haar geld is gestolen door de verdachte.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt dat de verklaring van de aangeefster [benadeelde02] voldoende betrouwbaar is en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaringen van de getuige [getuige01] .
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 heeft de advocaat-generaal gesteld dat de verklaring van de aangeefster [benadeelde03] voldoende betrouwbaar is. Er zijn verschillen aan te wijzen in de diverse door haar afgelegde verklaringen, maar deze zijn niet van dien aard of zo opvallend dat aan haar verklaringen moet worden getwijfeld. De verklaringen worden tevens ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Bovendien zijn bij alle tenlastegelegde feiten sterke gelijkenissen te vinden in hetgeen zich heeft voorgedaan. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van alle aangiften. Telkens gaat het om een vrouw die alleen is met de verdachte in een woning, waarna de verdachte avances maakt. Als de vrouw kenbaar maakt hiervan niet gediend te zijn, accepteert de verdachte vervolgens de afwijzing niet. Dit is in lijn met de dynamiek die de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep heeft beschreven, namelijk dat hij het moeilijk vindt om ‘nee’ te accepteren als hij ‘ja’ verwacht en dat zijn persoonlijkheid verandert onder invloed van alcohol waardoor hij dwingend wordt.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en of – kort gezegd – sprake is van voldoende steunbewijs. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 2
Hoewel de verklaring van de aangeefster tijdens het informatief gesprek zeden op 23 augustus 2016 niet helemaal overeenkomt met haar verklaring tijdens haar aangifte op 31 augustus 2016, is er naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen de aangeefster heeft verklaard. Het informatief gesprek zeden heeft een ander karakter dan het aangiftegesprek. In de aangifte wordt namelijk veel gedetailleerder gevraagd naar hetgeen is gebeurd en wordt daarvan ook uitgebreider verslag gelegd door de politie. Dat het pijpen van de verdachte niet in het proces-verbaal van het informatief gesprek is vermeld, acht het hof daarom niet van bijzondere betekenis, mede gelet op het gegeven dat daarin wel een orale handeling met de penis van de verdachte door de aangeefster is beschreven. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster bovendien op wezenlijke punten consistent – zoals onder meer het geven van een kusje op de penis, de wens van de verdachte om anale seks met haar te hebben, het gesprek over de bijbel en het waarschuwen van een vriend via de telefoon – en op tal van punten zo gedetailleerd dat dit bijdraagt aan de betrouwbaarheid.
De verklaringen van de aangeefster worden daarnaast ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige01] . [getuige01] heeft weliswaar ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat hij een slechte periode heeft gekend waarin hij veel dronk, blowde en oxycodon gebruikte en dat zijn geheugen wat betreft die periode niet goed ‘loopt’, maar hij heeft ook verklaard dat hij zich 15 augustus 2016 (de tenlastegelegde datum) nog goed kon herinneren: hij werd gebeld door de aangeefster die helemaal overstuur was en zei dat [verdachte01] (de verdachte) bij haar was, hij is er heen gegaan en trof de aangeefster erg overstuur aan, zij vertelde hem wat er was gebeurd. Hij heeft verder bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich specifiek kan herinneren dat de aangeefster daarbij het woord ‘pijpen’ heeft gebruikt, omdat dat hem boos maakte en veel emotie veroorzaakte. Daarnaast verklaarde de getuige dat de aangeefster de verdachte heeft geprobeerd te stoppen door over de bijbel te praten. Op deze, voor het bewijs relevante en de kern van zijn verklaring betreffende, punten komt zijn verklaring overeen met de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. Het hof ziet gelet hierop geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring.
De verklaring van [getuige01] biedt als gezegd bovendien steun aan de verklaring van de aangeefster op essentiële punten: [getuige01] had telefonisch (via [website01] ) contact met de aangeefster, hoorde dat zij paniekerig klonk en hoorde haar roepen: ‘ [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte) ga weg’. Eenmaal bij de aangeefster aangekomen, trof de getuige de aangeefster alleen en overstuur aan waarna zij hem vertelde wat er was gebeurd en waarom zij zo overstuur was: zij moest de verdachte pijpen, hetgeen niet anders is dan wat de aangeefster zelf tegen de politie heeft verklaard, namelijk dat zij de penis van de verdachte in haar mond moest nemen. Bovendien heeft de aangeefster toen – direct nadat het was gebeurd – volgens de getuige verklaard over een opmerkelijk detail (waarover ook de verdachte zelf heeft verklaard) namelijk dat zij de verdachte heeft geprobeerd te stoppen door over de bijbel te praten.
Verder wordt de verklaring van de aangeefster mede ondersteund door de verklaringen van de verdachte zelf: zo hij heeft verklaard dat dat hij met aangeefster is meegegaan naar haar woning, dat de aangeefster hem een kusje heeft gegeven op zijn penis en dat zij hebben gepraat over de bijbel.
Tot slot overweegt het hof dat de stelling van de verdediging dat het juist de aangeefster was die seks wilde zodat de ‘opzet op dwang’ niet kan worden bewezen, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Gelet op al het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en vinden deze naar het oordeel van het hof voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Feiten 3 en 4
Het hof acht de verklaringen van de aangeefster [benadeelde03] ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten betrouwbaar. De aangeefster heeft op wezenlijke punten consistent en gedetailleerd verklaard. Zowel in het informatief gesprek zeden, als in haar aangifte, als in het verhoor door de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte met zijn vinger in haar vagina is geweest. Dat zij dit – zoals de verdediging naar voren heeft gebracht – kennelijk niet direct heeft gezegd tegen de agenten die haar schreeuwend en huilend op straat aantroffen doet aan de betrouwbaarheid niet af, te meer nu zij op dat moment wel heeft gemeld dat de verdachte haar had betast en steeds verder ging terwijl zij dat niet wilde. De verklaringen van de aangeefster vinden daarnaast steun in ander bewijsmateriaal. Zo relateren agenten als gezegd dat zij de aangeefster kort na het gebeuren huilend en schreeuwend op straat hebben aangetroffen. De aangeefster heeft toen direct tegen die agenten verklaard dat ‘de verdachte verder ging en dat zij dit niet wilde’ en dat hij geld heeft gestolen uit haar portemonnee. Daarbij komt dat in het dossier screenshots zitten van gesprekken tussen de verdachte en de aangeefster op WhatsApp voorafgaand hun afspraak, waarin de verdachte diverse seksuele toespelingen maakt naar de aangeefster en aangeefster als reactie daarop duidelijk aangaf daar niet van gediend te zijn. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij seks wilde hebben met de aangeefster na alle uitgaven die hij voor haar had gedaan, namelijk het betalen van haar treinkaartje, drank en eten. Dit ondersteunt het dwingende gedrag van de verdachte zoals dat door de aangeefster in haar verklaringen is weergegeven.
Gelet op al het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en vinden deze naar het oordeel van het hof voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op 5 februari 2016 te Amsterdam door geweld [benadeelde01] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij:
- die [benadeelde01] heeft vastgepakt en getild, en
- meermalen tegen het gezicht van die [benadeelde01] heeft gestompt en
- zijn hand op de mond van die [benadeelde01] heeft gehouden en
- die [benadeelde01] heeft geduwd teneinde haar op een bed te krijgen en
- meermalen de broek van die [benadeelde01] heeft vastgepakt teneinde die naar beneden te trekken;
2.primair
hij op 15 augustus 2016 te Amsterdam door geweld en feitelijkheden [benadeelde02] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, vanuit een positie van fysieke overmacht,
- de hand van die [benadeelde02] vastgepakt en over zijn kleding op zijn penis gelegd en
- zijn penis uit zijn broek gehaald en die [benadeelde02] opgedragen zijn penis te kussen en die [benadeelde02] opgedragen zijn penis in haar mond te nemen en zijn penis in haar gebracht
- meermalen geprobeerd haar onderbroek omlaag te trekken en
- die [benadeelde02] op een bedbank gegooid en
- bovenop [benadeelde02] gaan liggen en
- [benadeelde02] niet van het bed laten gaan en haar teruggeduwd op het bed en
- gezegd dat hij anale seks wilde en geprobeerd anale seks met haar te hebben en
- haar borsten betast en
- haar vagina gekust en
- niet gestopt met genoemde handelingen ondanks het mondeling verzoek daartoe van die [benadeelde02] .
3.primair
hij op 17 juni 2016 te Amsterdam door geweld en feitelijkheden [benadeelde03] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij alleen met die [benadeelde03] in een woning was
- getracht haar kleding uit te trekken en
- een knoopje van haar broek losgemaakt en
- haar handen en armen vastgehouden en
- op haar arm geslagen en
- met die [benadeelde03] geworsteld en
- gezegd dat hij met haar naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren en
- die [benadeelde03] op haar mond en in haar nek gezoend en
- haar haar borsten onder haar kleding betast en
- haar vagina betast en
- een vinger in haar vagina heeft geduwd;
4.
hij op 17 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 euro toebehorende aan [benadeelde03] .
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De inhoud van de onderstaande bewijsmiddelen levert de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde door verdachte is begaan.

Ten aanzien van feit 1

1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016027699-2 van 5 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] (doorgenummerde dossierpagina’s 05 en 06).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 5 februari 2016 bevonden wij, verbalisanten, ons in Amsterdam.
Ter plaatse waren drie vrouwen in een Ford Focus. [naam01] (het hof begrijpt: de zus van de aangeefster) verklaarde het volgende: “Een jongen heeft zojuist geprobeerd mijn zus te verkrachten, hij heeft haar broek naar beneden getrokken en haar geslagen.”
Ik, verbalisant [verbalisant01] , zag dat [benadeelde01] op haar onderlip rechts in de hoek een wondje had en een verdikking op haar rechterwang. Daarnaast zag ik, verbalisant [verbalisant02] , dat de vingertoppen van [benadeelde01] aan de binnenzijde van haar handen blauw waren.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016027699-1 van 25 februari 2016, inclusief foto's, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] (doorgenummerde dossierpagina’s 10-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de verbalisanten op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
aangeefster [benadeelde01]:
Op 4 [geboortedatum] 2016 was ik jarig. Rond 22:00 uur stond mijn bovenbuurman [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte) voor mijn deur. Rond 00:00 - 00:30 uur ging iedereen weg. [verdachte01] en ik bleven achter in mijn woning. Ik vroeg meerdere malen of hij naar huis wilde gaan, maar hij luisterde niet. Ik belde [getuige02] voor het geval het uit de hand zou lopen en om [verdachte01] een signaal te geven. Hij liep een paar keer op mij af en al die keren duwde ik hem weg. Hij pakte mij bij mijn bovenarmen. Ik viel op de bank met [verdachte01] boven op mij. Ik rolde van de bank af en rende weg richting de slaapkamer. [verdachte01] kwam achter mij staan en pakte mij met zijn linkerhand om mijn middel vast. Ik draaide mij om en ik kreeg twee tikken in mijn gezicht met een vuist. Daarna tilde hij mij op, hij was heel sterk, en probeerde mij op het bed te gooien. Met zijn rechterhand bedekte hij mijn mond omdat ik schreeuwde. Toen hij dat deed heb ik in zijn vinger gebeten. Ik had mijn telefoon en drukte op redial. Dan belt hij het laatste nummer dat ik heb gebeld, in dit geval was dat [getuige02] . [getuige02] en mijn zusje hebben mij horen gillen. [verdachte01] probeerde me steeds op het bed te duwen en probeerde meerdere keren mijn broek naar beneden te trekken. Het voelde alsof hij tegen mijn wil seks met mij wilde hebben. Op een gegeven moment verliet verdachte de slaapkamer. Ik keek uit het raam en zag [verdachte01] op zijn knieën. Hij zei: " [benadeelde01] , ik hou van jou! Het spijt me!"
3.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige02] , van de rechter-commissaris van 14 maart 2017.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige
[getuige02] :
Het zusje van [benadeelde01] en ik hadden een surpriseparty georganiseerd. Ik ben naar huis gegaan rond 23:00 - 00:00 uur. Ik werd gebeld door [benadeelde01] . Ze zei dat hij (het hof begrijpt de verdachte) er nog steeds was en niet weg wilde. Ik werd later weer gebeld. [benadeelde01] klonk nu banger en ze schreeuwde: "Je moet weg". Ik besloot terug te rijden naar haar huis. Ze belde me weer en ik hoorde haar schreeuwen: "Help, help". Ik hoorde haar huilen. Ze was overstuur. Toen ik bij haar woning aankwam, zag ik dat hij (het hof begrijpt: de verdachte) op de grond zat en haar smeekte en zei: "Sorry, het was niet mijn bedoeling. Het spijt me". Ik zag dat zij was geslagen, ze had een rood gezicht. Ik zag ook dat er een veeg van haar leatherbroek tegen de muur zat in haar slaapkamer.
4.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van een WhatsApp-gesprek tussen [telefoonnummer01] (verdachte) en [benadeelde01] (ongenummerd, gevoegd als bijlage achter de RC verhoren in eerste aanleg).
Dit geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(5-2 12:19) [telefoonnummer01] : "Hey [benadeelde01] alles goed? Ik heb echt fukin spijt van wat is gebeuren. Ik weet nie precies hoe en wat ik wat. Ik was kapot dronk. "
(5-2 15:30) [telefoonnummer01] : "Sgat het spijt me echt. Whallah, heb drank gemixt black label ciroc en Jack plus nog die jonko heeft me echt gekild. Sorrie, love you, ik ga je mystik terug betalen.
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wilde seks met [benadeelde01] , zelfs al voor het feest. De avond van het feestje wilde zij het niet.
Ik heb haar knie aangeraakt toen wij alleen waren.
Ik heb sorry gezegd omdat ik aan het aandringen was toen zij mij vroeg of ik weg wilde gaan.

Ten aanzien van feit 2

6.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016182535-1 van 31 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant05] en [verbalisant06] (doorgenummerde dossierpagina’s 28-31).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de verbalisanten op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
aangeefster [benadeelde02]:
Op 15 augustus 2016 trof ik [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte) bij de bankjes in het [benadeelde02] in Amsterdam. [verdachte01] zei: "We kunnen toch bij jou thuis chillen". We zaten op de bank bij mij thuis. [verdachte01] kwam naast me zitten. Hij legde mijn hand op zijn penis over zijn kleding. Zijn handelingen waren directief, dwingend. Ik was ervan overtuigd dat als ik zou weigeren en brutaal "nee" zou zeggen, het verkeerd met mij zou aflopen. Aansluitend haalde [verdachte01] zijn penis uit zijn broek en moest ik er een kusje op geven. Ik werd overmand door angst en kon alleen bedenken hoe krijg ik hem weg uit mijn woning. Hij bleef dwingend op mij overkomen, waardoor ik toegaf. Ik heb hem vervolgens een kusje op zijn eikel gegeven. Vervolgens zei hij dat hij wilde voelen dat zijn penis in mijn mond was. Ik heb vervolgens alleen de kop van zijn penis in mijn mond gedaan. Toen zei hij dat het helemaal moest, waarop ik dit deed. Hij deed steeds mijn onderbroek omlaag. Ik zei dat hij moest stoppen. Hij gooide mij op de bedbank in de woonkamer. Ik was ongesteld dus wilde hij in mijn anus. Ik heb zijn hand weggeduwd en ‘nee’ gezegd. [verdachte01] bleef pogingen ondernemen om mij te dwingen tot en anale penetratie. Ik kon deze handelingen tegengaan door te verwijzen naar passages in de bijbel toen dit aan de orde was. Hij heeft aan mijn borsten gezeten en hij heeft mijn vagina gekust. Ook heeft hij mij vastgepakt.
7.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde02] , van de rechter-commissaris van 14 maart 2017.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige
[benadeelde02] :
Hij ging bovenop mij liggen.
Hij liet mij niet van het bed gaan, hij duwde mij terug.
Hij blokkeerde mij als ik weg probeerde te komen vanaf het bed.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016182535-10 van 13 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant07] en [verbalisant08] (doorgenummerde dossierpagina’s 66-70).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de verbalisanten op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
getuige [getuige01]:
Ik werd op 15 augustus 2016 gebeld door [benadeelde02] op [website01] . Op dat moment hoorde ik via [website01] aan de andere kant van de deur de stem van [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte). Ik hoorde [benadeelde02] zeggen: " [getuige01] , kun je komen want [verdachte01] is hier". Ik hoorde haar zeggen ' [verdachte01] ga weg'. Ik hoorde dat haar toon paniekerig was. Ik ben er heengegaan. [benadeelde02] was overstuur en was aan het huilen. Ze was helemaal geshockt. Ze heeft gezegd dat [verdachte01] haar aangeraakt had en dat ze hem heeft moeten pijpen, uit angst voor wat hij zou kunnen doen. Tegen haar wil in. Ze kwam ook met een raar verhaal van de bijbel. Dat christus heeft gezegd dat niet te doen en zo heeft ze [verdachte01] kunnen overtuigen weg te gaan.
9.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer PL1300-2016182535-8 van 11 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant07] en [verbalisant09] (doorgenummerde dossierpagina’s 52- 61).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover voornoemde verbalisanten op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
de verdachte:
Ze heeft me een kus gegeven op mijn piemel.
Ja we hebben over de bijbel gesproken.
10.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik word [verdachte01] genoemd.
Ik ben op 15 augustus 2016 met [benadeelde02] naar haar woning gegaan. Ze heeft mij een kusje op mijn penis gegeven.

Ten aanzien van feiten 3 en 4

11.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016131471-2 van 17 juni 2016, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant10] en [verbalisant11] (doorgenummerde dossierpagina’s 005 en 006).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 17 juni 2016 kregen wij een melding om te gaan naar de [adres02] te Amsterdam. Ter plaatse zagen en hoorden wij dat een vrouw aan het schreeuwen en aan het huilen was. De vrouw, [benadeelde03] , verklaarde het volgende: Ik heb een jongen leren kennen op Koningsdag. Vandaag had ik met hem afgesproken. We waren gewoon televisie aan het kijken. Hij (het hof begrijpt: de verdachte) ging steeds verder en dat wilde ik niet. Met verder bedoel ik dat hij mij begon te betasten ook onder mijn shirt. Ik ben toen gaan roepen dat hij op moest houden en heb geprobeerd de woning uit te komen. Hij hield mij tegen en ik raakte in paniek. Uiteindelijk ben ik de woning ontvlucht. Hij heeft ook mijn portemonnee gepakt en al mijn geld eruit gestolen.
12.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016131471-1 van 13 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant06] en [verbalisant07] (doorgenummerde dossierpagina’s 036-041).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de verbalisanten op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
aangeefster [benadeelde03]:
Ik heb [verdachte01] op Koningsdag leren kennen. In juni 2016 hebben wij afgesproken op station Sloterdijk in Amsterdam. Hij heeft mijn treinkaartje betaald. We hebben in een restaurantje gegeten. Na het eten heeft [verdachte01] een fles Bacardi gekocht. [verdachte01] vroeg of ik mee wilde gaan naar de woning van zijn oom om een filmpje te kijken. De oom was wel met ons meegelopen vanuit het park naar zijn woning. De oom heeft de deur van de woning geopend met sleutels. Ik hoorde [verdachte01] en de oom bij de deur tegen elkaar praten en ik denk dat [verdachte01] tegen hem heeft gezegd dat hij niet mee naar binnen mocht, terwijl het zijn eigen huis was. Ik zag dat hij (het hof begrijpt: de verdachte) de gordijnen en de ramen dicht deed. Ik vroeg waarom [verdachte01] dit deed. Hij zei dat wij dan meer privacy zouden hebben. Ik zei tegen hem dat ik geen privacy nodig had, omdat ik niet van plan was met hem wat te gaan doen. [verdachte01] sloeg een arm om mij heen en zoende mij op mijn mond en in mijn hals. Hij betast met zijn handen onder mijn truitje mijn borsten. Ook ging hij met zijn hand in mijn broek en betaste mijn vagina. Ik zei dat hij moest stoppen. Hij heeft met zijn vinger mijn vagina gepenetreerd. Ik was heel bang op dat moment. Hij was zo agressief op dat moment. Ik heb hem van mij afgeduwd en geslagen. Ik probeer naar buiten te komen. [verdachte01] houdt mij tegen door mij vast te houden door mijn handen en armen vast te houden en mij de doorgang te belemmeren. [verdachte01] is veel sterker dan ik dus het lukte mij niet om weg te komen. Hij heeft mij op mijn arm geslagen. Hij zei dat hij met mij naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren. Hij zei dat ik niet eerder weg mocht dan dat hij seks met mij had. Hij probeerde het knoopje van mijn broek los te maken, dit is uiteindelijk ook gelukt. Hij probeerde ook mijn onder shirt uit te trekken. Hij probeerde mij in bedwang te houden, door mijn handen en armen vast te houden. Ik kan daardoor niet wegkomen of hem slaan. Er ontstaat hierdoor een worsteling tussen ons, waarbij ik steeds probeer weg te komen en hij mij tegenhoud. Hij heeft mijn borsten aangeraakt op de bank en op het moment dat het mij lukte om te gaan staan. Hij heeft mij ook bestolen, voordat hij de woning uit rende, heeft hij uit mijn tas mijn portemonnee gepakt en daar € 100 uit gepakt.
13.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [benadeelde03] opgehaald op station Sloterdijk. Ik ben met haar naar een woning gegaan, ik wilde seks met haar na al de uitgaven die ik voor haar had gedaan. Ik heb haar treinkaartje, het eten en een fles Bacardi betaald.
14.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 juli 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de tas van [benadeelde03] gepakt en geld eruit gehaald.
15.
Een geschrift, zijnde een uitdraai van WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [benadeelde03] (doorgenummerde dossierpagina’s 63 -78).
Dit geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De verdachte: “Weet je hoe lang geleden dat ik ben nie in een vrouw klaar gekomen maar jij misschien heel misschien wel x. Als het kan en ik ga eerst je laat zien of voelen.”
[benadeelde03] : “Hallo. Respect praten he. Want ik ga met niemand naar bes.
Ja k ben geen hoer hoor. Ben goed opgevoed en doe mijn benen niet zomaar open voor guys never.”
De verdachte: “Maybe im lucky boi. Jammer dan ik zal je likken hou van”.
[benadeelde03] : “Ik wil geen woord meer over seks likken of neuken begrepen!? Want dan blokkeer ik je gelijk. Met respect praten tegen mij laatste kans!”
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen 11 en 15, zijnde telkens een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, wordt slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens:
verkrachting.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een poging verkrachting, twee verkrachtingen en diefstal van € 100,00 en heeft hem een gevangenisstraf opgelegd van 368 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde02] , en bepaald dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat de verdachte een ‘zeer belaste geschiedenis’ kent en ‘zelf afschuwelijke dingen heeft meegemaakt’, maar dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan het leed dat de verdachte aan de slachtoffers heeft toegebracht. De advocaat-generaal heeft daarom gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en dat hem (op grond van artikel 38v Sr) een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde02] wordt opgelegd voor de duur van 5 jaren en daarbij te bepalen dat deze maatregel direct ten uitvoer kan worden gelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel langer is dan de tijd die hij al heeft vast gezeten. Daarbij heeft de verdediging met name aandacht gevraagd voor zijn ‘zeer belaste oorlogsverleden’ in [land01] . De verdachte is in het verleden detentieongeschikt verklaard, het is zeer onwenselijk dat hij vast komt te zitten. Om die reden dient ook de vervangende hechtenis bij een eventueel op te leggen taakstraf te worden gesteld op 1 dag. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in het najaar van 2016 heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden en dat hij volgens de reclassering ‘een behoorlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en praktische zaken in zijn leven gerealiseerd heeft’. Detentie zou betekenen dat deze voortuitgang teniet wordt gedaan. Verder is de redelijke termijn fors overschreden. De verdediging heeft over het gevorderde contactverbod met het slachtoffer [benadeelde02] gesteld dat dit niet noodzakelijk is.
Oordeel hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en sanctie bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich – kort gezegd – schuldig gemaakt aan de volgende misdrijven. Hij heeft het slachtoffer [benadeelde01] aangerand in haar eigen woning, een plek bij uitstek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Bij die aanranding heeft hij het slachtoffer in haar gezicht geslagen en zijn hand voor haar mond gehouden (feit 1). De verdachte heeft het slachtoffer [benadeelde02] – in haar eigen woning – verkracht door haar te dwingen hem te pijpen (feit 2). Bij het slachtoffer [benadeelde03] (feit 3) bestaat de verkrachting eruit dat de verdachte met zijn vinger in haar vagina heeft gezeten. Bovendien heeft hij € 100,00 van haar gestolen (feit 4) toen zij niet wenste mee te werken aan zijn verwachtingen om seks te hebben. Het gaat om zeer ernstige feiten met grote gevolgen voor de slachtoffers. Voor hen alle drie geldt dat het een (zeer) traumatische, angstige ervaring moet zijn geweest die hun waarschijnlijk voor het leven heeft getekend. Het slachtoffer [benadeelde03] heeft verklaard dat zij zelfs bang is geweest dat zij het er niet levend vanaf zou brengen, gelet op de agressie die de verdachte uitstraalde. Ter zitting is namens het slachtoffer [benadeelde02] (feit 2) een slachtofferverklaring voorgelezen waaruit duidelijk blijkt dat de verkrachting tot op de dag van vandaag – meer dan 6 jaar na dato – een enorme impact op haar dagelijks leven heeft. Gelet op de ernst van de misdrijven en de gevolgen daarvan is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de advocaat-generaal – met name vanuit het oogpunt van vergelding – heeft geëist, op het eerste gezicht dan ook zeker op zijn plek. Toch heeft het hof er na indringend beraad voor gekozen om vanwege zeer bijzondere omstandigheden in dit geval een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf op te leggen. Het hof zal hieronder uitleggen wat daar de redenen voor zijn.
De verdachte heeft een zeer traumatisch oorlogsverleden in [land01] . Tijdens de oorlog – de verdachte was nog een kind – is zijn moeder vermoord, heeft hij vrienden verloren, is hij getuige geweest van weerzinwekkende, gruwelijke taferelen, en is hij door meerdere militairen verkracht. Behalve enorme psychische schade heeft dat er ook voor gezorgd dat hij in Nederland operaties heeft moeten ondergaan en kampt hij nog altijd met fysieke klachten die het gevolg zijn van wat hem in [land01] is aangedaan. De verdachte is alleen en op minderjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Hij heeft enkele maanden in vreemdelingendetentie gezeten waarna hij uiteindelijk een verblijfsvergunning gekregen. Inmiddels heeft hij zijn leven in Nederland wat betreft de praktische kant relatief goed op orde (zie hieronder nader).
Over de verdachte zijn tussen 2007 en heden meerdere rapporten opgemaakt waarin de (gevolgen van de) oorlogstrauma’s prominent naar voren komen. Uit onder meer het rapport van psycholoog [psycholoog01] van 19 mei 2017 volgt dat de verdachte kampt met ernstige, chronische PTSS-klachten vanwege zijn oorlogsverleden. Verder heeft de psycholoog geconcludeerd dat sprake is van een stoornis in alcoholgebruik. Naar eigen zeggen gebruikte de verdachte veelvuldig alcohol om zich minder somber te voelen, ‘maar ook om de contacten met vrouwen soepeler te laten verlopen’.
De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen (rapport van 28 juni 2019). De reclassering schreef dat de verdachte ‘een behoorlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt’ en ‘momenteel de praktische zaken in zijn leven gerealiseerd heeft’. Een gevangenisstraf zou ‘kunnen resulteren in teloorgang’ van de verdachte. De reclassering adviseerde om een aantal voorwaarden op te leggen zoals een behandeling voor zijn PTSS en alcoholverslaving en het meewerken aan schuldhulpverlening. Bij rapport van 22 november 2022 heeft de reclassering een aanvulling gedaan op (onder meer) dit eerdere rapport. In die aanvulling is te lezen dat de verdachte zich heeft gehouden aan de meldplichtafspraken die hem waren opgelegd. Echter, een ‘daadwerkelijk ambulant behandeltraject bij de forensische klinieken De Waag en Inforsa [is] onvoldoende van de grond gekomen’. Wel heeft de verdachte inmiddels een (fulltime) baan, een zogenoemde ‘omklapwoning’ van het Leger des Heils, en zijn er ‘momenteel geen aanwijzingen gevonden [voor] problematisch alcoholgebruik’. Volgens de reclassering is het duidelijk dat de verdachte psychische zorg nodig heeft. Omdat de verdachte ‘inzicht [heeft] in zijn problematiek en beseft dat hij gebaat blijft bij gespecialiseerde traumabehandeling voor oorlogsslachtoffers’, is die behandeling echter niet meer noodzakelijk binnen een strafrechtelijk kader maar kan die plaatsvinden binnen de kaders van de reguliere geestelijke gezondheidszorg. De reclassering adviseert inmiddels dan ook een ‘straf zonder bijzondere voorwaarden’. De reclassering rapporteert verder: ‘bij langdurige detentie, onvoorwaardelijke gevangenisstraf, bestaat de kans dat hij deze woning alsmede zijn baan zal verliezen, hetgeen […] ons inziens kan leiden tot maatschappelijke teloorgang en op termijn delictgedrag’.
In 2007 heeft de Medisch Adviseur bij het (toenmalige) Ministerie van Justitie geadviseerd om de verdachte ‘niet in een detentiesituatie te brengen omdat de kans […] dat zijn PTSS (post-traumatische stress stoornis) zal toenemen zeer groot is’. Dit advies is ruim 15 jaar oud en de advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat de geldigheid van een dergelijk advies slechts 6 maanden zou zijn. Desondanks heeft het hof dit advies in enige mate betrokken bij zijn besluitvorming. Daarbij is met name van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de klachten vanwege PTSS op dit moment minder zijn dan op het moment waarop vorenbedoeld advies is uitgebracht. Zo volgt uit het reclasseringsrapport van 22 november 2022 de verdachte ‘momenteel weer last heeft van heftige herbelevingen naar aanleiding van zijn traumatische verleden’ en dat hij ‘psychische zorg nodig heeft’.
Kort samengevat stelt het hof vast dat de verdachte ernstig en chronisch is getraumatiseerd door de oorlog in [land01] , dat hij gespecialiseerde hulp nodig heeft vanwege zijn PTSS en dat hij de praktische zaken in zijn leven (baan en woning) behoorlijk op orde heeft. Detentie kan naar het oordeel van de reclassering leiden tot maatschappelijke teloorgang doordat de verdachte zijn baan en woning kwijt raakt, en op termijn tot delictgedrag. Daarnaast acht het hof de kans reëel dat een verblijf in de gevangenis negatieve gevolgen zal hebben voor de post traumatische stress stoornis van de verdachte en daarmee een negatieve invloed op zijn functioneren in de maatschappij waarin hij na een eventuele detentie terugkeert. Gelet op dit alles vindt het hof het, ondanks de ernst van de feiten, vanuit maatschappelijk oogpunt (waaronder begrepen speciale preventie) en vanwege de mogelijk verstrekkende gevolgen van detentie voor de geestelijke gezondheid van de verdachte, niet wenselijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte al heeft vastgezeten. Wel acht het hof het passend en geboden dat de verdachte een fors gedeelte aan voorwaardelijke gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Hiermee beoogt het hof te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals aan ernstige strafbare feiten schuldig maakt en wil het tevens de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen. De duur van de proeftijd bij deze voorwaardelijke gevangenisstraf stelt het hof op 3 jaren.
Het hof zal bovendien de hier na te noemen bijzondere voorwaarden stellen, ondanks dat de reclassering dat in haar laatste rapport niet heeft geadviseerd. Het hof vindt van groot belang dat de verdachte behandeld wordt voor zijn PTSS en de daarmee samenhangende alcoholproblematiek om de kans op recidive (herhaling) zo veel mogelijk te beperken. De behandeling voor zijn psychische problemen is tot op heden onvoldoende van de grond gekomen, althans heeft onvoldoende resultaat opgeleverd. Het hof is er niet van overtuigd dat de verdachte in staat is hiermee op vrijwillige basis voldoende daadkrachtig aan de slag te gaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat volgens de reclassering er bij de verdachte sprake lijkt van ‘onmacht’ (niet van ‘onwil’), en dat hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard hulp te willen bij het krijgen van een behandeling door een psychiater en mee te willen werken aan een eventueel reclasseringstoezicht. Ofschoon de reclassering op dit moment geen aanwijzingen ziet voor problematisch alcoholgebruik, vindt het hof het toch noodzakelijk dat de verdachte ook wordt behandeld door een instelling gespecialiseerd in verslavingszorg (alcohol). De verdachte heeft de misdrijven gepleegd terwijl hij onder invloed van alcohol was. Alcohol heeft volgens de verdachte zelf tot gevolg heeft dat hij ‘soepeler’ met vrouwen omgaat, terwijl hij juist ‘afstand houdt’ tot vrouwen als hij nuchter is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij bovendien verklaard dat volgens zijn ex-partner hij er moeite mee heeft ‘nee’ van een vrouw te aanvaarden en dwingend kan zijn als hij alcohol heeft gedronken. Het hof ziet alcoholgebruik door de verdachte dan ook als een risicofactor voor recidive. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zijn alcoholgebruik inmiddels voldoende onder controle heeft. Daarbij speelt mee dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard nog altijd alcohol te gebruiken – zij het volgens eigen zeggen met mate en niet langer problematisch – en dat de reden voor het drinken met name lijkt te worden veroorzaakt doordat de verdachte zijn negatieve gevoelens ten gevolge van zijn trauma’s wil dempen, terwijl hij momenteel weer kampt met ernstige herbelevingen. Tot slot zal het hof als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte meewerkt aan schuldhulpverlening, gelet op de forse schulden die hij heeft en zijn mededeling ter terechtzitting in hoger beroep dat hij graag een bewindvoerder wil.
Het hof beveelt dat de voornoemde voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende. De verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol, schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De verdachte heeft de grenzen van de slachtoffers op grove wijze overschreden en zich niet laten weerhouden door hun verzet. Weliswaar zijn de misdrijven geruime tijd geleden gepleegd, maar – zoals aan de orde kwam – het alcoholgebruik in combinatie met de psychische problemen vormt nog altijd een belangrijke risicofactor. Daaraan draagt bovendien bij dat zeer kan worden betwijfeld of de verdachte voldoende besef heeft van de schade die hij met zijn handelen heeft aangericht. Op grond van zijn proceshouding kan worden verondersteld dat hij in een staat van algehele ontkenning verkeerd over wat hij vrouwen heeft aangedaan. Dit draagt bij aan het recidiverisico. Dat er sinds 2016 geen aantoonbare recidive van soortgelijke feiten is geweest maakt, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet dat er geen gevaar is op grond waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid kan worden bevolen. Naast hetgeen hiervoor is overwogen merkt het hof daarbij op dat de verdachte sinds 2016 onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en (gedwongen) hulp heeft gehad, welke hulp en toezicht wegvalt als er – in geval van het eventueel instellen van cassatie – geen dadelijke uitvoerbaarheid wordt bevolen.
Naast een (grotendeels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof vanuit het oogpunt van vergelding aan de verdachte ook een taakstraf opleggen. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (het hof wijst arrest op 14 december 2022 terwijl er eind juli 2019 hoger beroep is ingesteld), zal het hof niet de maximale taakstraf van 240 uren opleggen maar volstaan met de oplegging van 220 uren taakstraf. Daarbij hecht het hof eraan op te merken dat de lange duur van het strafproces niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de slachtoffers belastend is geweest en dat het zonder meer wenselijk was geweest – voor alle betrokken partijen – als het strafproces veel sneller was verlopen.
Het hof ziet geen aanleiding om – zoals de verdediging op grond van de psychische problemen van de verdachte heeft verzocht – af te wijken van de gebruikelijke termijn van vervangende hechtenis (1 dag per 2 uren taakstraf). De verdachte heeft het immers zelf in de hand of het komt tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Voorts zal het hof een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen die inhoudt dat de verdachte zich onthoudt van contact met het slachtoffer [benadeelde02] . De maatregel wordt opgelegd voor een periode van 3 jaren. Het hof beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer [benadeelde02] . Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [benadeelde02] aangifte tegen de verdachte heeft gedaan omdat hij haar in juni 2021 zou hebben achtervolgd, de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in niet mis te verstane bewoordingen heeft laten blijken boos te zijn op [benadeelde02] , en heeft gelet op de hiervoor genoemde risicofactor van het alcoholgebruik.
Tot slot overweegt het hof dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven gelet op de duur en modaliteit van de door het hof opgelegde straffen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in de persoon in zijn eer of goede naam of op andere wijze.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
[benadeelde01]
De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, Sv in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair – in geval van een bewezenverklaring – heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag – dat niet op inhoudelijke gronden door de verdediging is betwist en dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De aangeefster heeft als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Daarbij overweegt het hof dat de aangeefster in haar woning is aangerand door de verdachte waarbij zij in het gezicht is gestompt. Ze heeft daarbij een wondje op haar onderlip en een verdikking op haar wang opgelopen.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen waardeert het hof de door de benadeelde partij geleden
immateriële schadeop de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid op een bedrag van (in totaal)
€ 1.000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof zal de duur van de gijzeling daarbij bepalen op één dag.
[benadeelde02]
De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, Sv in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag – dat niet op inhoudelijke gronden door de verdediging is betwist en dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in haar persoon ‘op andere wijze’ overweegt het hof dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij overweegt het hof dat de aangeefster in haar eigen woning is verkracht door de verdachte, die zij heeft moeten pijpen. Uit de toelichting op het schadevergoedingsverzoek blijkt dat het een bijzonder traumatische ervaring geweest voor de aangeefster die tot op de dag van vandaag doorwerkt in haar persoonlijk leven en waarvoor zij psychologische hulp heeft gezocht.
Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen waardeert het hof de door de benadeelde partij geleden
immateriële schadeop de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid – net zoals de rechtbank – op een bedrag van (in totaal)
€ 3.000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof zal de duur van de gijzeling daarbij bepalen op één dag.
[benadeelde03]
De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, Sv in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00 aan materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal verzocht de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00 aan materiële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof zal de duur van de gijzeling daarbij bepalen op één dag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 242, 246 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
368 (driehonderdachtenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich moet melden bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres03] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- een ambulante behandeling volgt voor alcoholproblematiek bij Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en een ambulante behandeling volgt voor PTSS klachten bij ARQ Centrum ‘45 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Legt op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende
dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde02] geboren op [geboortedatum02] 1989. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 februari 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 augustus 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde03]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde03] ter zake van het onder 3 primair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde03] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juni 2016.
Heft op het op 13 oktober 2016 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M.J.A. Plaisier en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2022.