Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Bewijsmotivering
familiarisation’-formulier wegwijs gemaakt op het schip en werd tijdens werkbesprekingen aandacht besteed aan de voor de lassers specifiek geldende veiligheidsvoorschriften. Het beschreven systeem werkte jarenlang goed en de verdachte heeft ermee voldaan aan zijn verplichtingen uit Arbeidsomstandighedenwet en -Besluit, aldus de verdediging.
Kamerstukken II1978-1979, 14 497, nr. 5, p. 48). Het hof stelt vast dat voornoemde [naam 2] en [naam 3] aan boord van de [naam 1] arbeid verrichtten in afhankelijkheid van de verdachte. Zo verklaren zowel de verdachte en de eerste stuurman, [naam 4], bij de politie dat de verdachte als kapitein eindverantwoordelijke is. [naam 4] verklaart verder dat de lassers formeel onder de verantwoordelijkheid van de kapitein vallen en [naam 6] verklaart bij de politie dat de kapiteins van de schepen die in de ‘holding’ [bedrijf] zitten, aan boord autonoom zijn. Met die verklaring wordt de aandacht gevestigd op een bijzonder aspect van de rol van de verdachte, immers neemt hij als gezagvoerder van het schip de arbeidsplaats waarover hij gezag voert met zich mee de zee op, hetgeen de afhankelijkheid van de positie van de werknemers versterkt. Gelet op het voorgaande past de rol en hoedanigheid van de verdachte binnen het werkgeversbegrip uit de Arbeidsomstandighedenwet. Daaraan doet niet af de door de verdediging geciteerde passage uit de kamerstukken waarin wordt toegelicht dat de besproken verruiming van het werkgeversbegrip in de eerste plaats geen betrekking heeft op leidinggevend personeel, omdat de rol van de verdachte meer omvat dan ligt besloten in de term ‘leidinggevend personeel’. Enerzijds kan ter onderbouwing van dat oordeel worden gewezen op de eerder beschreven bijzondere positie van een kapitein ten opzichte van de werknemers op ‘zijn’ schip, maar anderzijds is ook van belang dat de [naam 1] onderdeel uitmaakt van een familiebedrijf, waarbinnen een aantal broers – onder wie de verdachte – als kapitein varen op een aantal schepen. De verdachte lijkt binnen het bedrijf de nodige invloed te hebben, zo erkent hij ook bij de politie waar hij verklaart dat zijn broer [naam 5] weliswaar de directeur is, maar dat ze alles in overleg doen. Eén en ander leidt ertoe dat de rol van de verdachte een andere is dan waarop in de wetsgeschiedenis wordt geduid met het begrip ‘leidinggevend personeel’. Het verweer wordt verworpen.
in de hoedanigheid van werkgever– voornoemde [naam 2] en [naam 3] arbeid heeft laten verrichten. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het hiervoor vastgestelde werkgeverschap van de verdachte, dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Dat [naam 2] en [naam 3] – zoals door de verdediging is gesteld – mogelijk op de dag van het ongeval geen specifieke opdracht hadden ontvangen om op de bewuste locatie in de laadgoot te lassen, doet aan dat oordeel niet af. Het betreffende verweer wordt verworpen.
nietheeft toegezien op de naleving van de voorschriften, of dat de pijpleidingen niet veilig toegankelijk waren, dan wel bij gevaar niet veilig konden worden verlaten. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van de verwijten die hem worden gemaakt in de eerste vier gedachtestreepjes van de tenlastelegging.
werknemers, terwijl in artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de
werkgevernu juist wordt verplicht om – in casu – het gevaar dat lassers in de pijpleidingen worden getroffen door water/zand/grind dat door die leidingen wordt gepompt, te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Het voornoemde voorschrift brengt in het onderhavige geval mee dat van de verdachte mocht worden verlangd dat aan boord van het schip met betrekking tot de laswerkzaamheden in de goot/pijp, een beter, veiliger en minder van het eigen handelen of nalaten van de werknemers afhankelijk systeem werd gehanteerd waarbij de namens de werkgever verantwoordelijke personen (de kapitein, de officieren van de wacht) zich er eerst van vergewissen dat geen van de bemanningsleden zich in de pijpleidingen bevindt alvorens de pompen in te schakelen. Uit de verklaringen van de eerste stuurman en de medeverdachte [naam 7] blijkt echter niet dat dergelijke maatregelen zijn getroffen. Er is slechts op gewezen dat de lassers een portofoon bij zich dienden te dragen en dat zij contact hadden moeten opnemen met de brug voordat zij de pijpleidingen betraden. Nergens was vastgelegd wat van de schipper of de officier van de wacht werd verwacht vóór deze de pompen aanzette. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte onvoldoende heeft gedaan om het specifieke gevaar voor lassers om in de pijpleidingen te worden geraakt door water, te beperken. Verder volgt uit hetgeen hiervoor is vastgesteld omtrent de aard en omvang van dit risico, dat de verdachte wist dat door het verzuim voldoende maatregelen te nemen levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van de lassers ontstond.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.