ECLI:NL:GHAMS:2022:3411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
23-000924-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met valse sleutel en misbruik van persoonsgegevens door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022. De verdachte, geboren in 2004, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal in vereniging met een valse sleutel en twee keer misbruik van identiteitsgegevens. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. De tenlasteleggingen betroffen onder andere een woninginbraak op 11 juli 2021 in Amsterdam, waarbij een geldbedrag en een Playstation 4-spelcomputer zijn weggenomen, en het opzettelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van anderen om bankrekeningen te openen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, maar heeft de strafmaat aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 69 dagen jeugddetentie en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. In hoger beroep heeft het hof besloten om de jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de noodzaak van behandeling. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd voor de materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000924-22
datum uitspraak: 1 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-194389-21 (zaak A), 13-250372-21 (zaak B) en 13-263236-21 (zaak C), alsmede 13-008977-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voormeld vonnis vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak C onder 1 is ten laste gelegd en hem veroordeeld voor hetgeen aan hem in zaak A, zaak B en zaak C onder 2 is ten laste gelegd. Op 4 april 2022 is bij akte tegen dit vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten enkel tegen de beslissingen van de rechtbank in de zaken A, B en C onder 2. Het hoger beroep is aldus (slechts) aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover dit ziet op deze beslissingen.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is, voor zover in hoger beroep aan de orde, aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak Ahij op of omstreeks 11 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (van 20.000 euro) en/of een Playstation 4-spelcomputer en/of een of meerdere siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, door zich met een (onder druk en/of bedreiging) afgegeven en/of afgenomen en/of wederrechtelijk verkregen sleutel(bos), althans een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte, niet was gerechtigd, de toegang tot een woning aan [adres02] te verschaffen;
Zaak Bhij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2020 tot en met 23 februari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum en/of het BSN-nummer en/of het rekeningnummer en/of adresgegevens van [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] , heeft gebruikt, door deze persoonsgegevens ter beschikking te (laten) stellen aan de SNS Bank en/of Bunq Bank en/of Knab Bank, ten behoeve van het openen van een of meerdere (betaal)rekening(en) op naam van voornoemde [slachtoffer01] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
Zaak C feit 2hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 maart 2021 tot en met 1 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum en/of het BSN-nummer en/of het rekeningnummer en/of adresgegevens van [slachtoffer04] , heeft gebruikt, door deze persoonsgegevens ter beschikking te (laten) stellen aan de Rabobank en/of Bunq Bank, ten behoeve van het openen van een of meerdere (betaal)rekening(en) en/of telefoonabonnement(en) op naam van voornoemde [slachtoffer04] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van de kwalificatie, de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, in zaak B en in zaak C feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
hij op 11 juli 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag en een Playstation 4-spelcomputer en sieraden die aan [benadeelde partij01] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte, niet was gerechtigd, de toegang tot een woning aan [adres02] te verschaffen;
Zaak Bhij in de periode van 23 december 2020 tot en met 23 februari 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en geboortedatum en het BSN-nummer en het rekeningnummer en adresgegevens van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , heeft gebruikt, door deze persoonsgegevens ter beschikking te stellen aan de SNS Bank en Bunq Bank en Knab Bank, ten behoeve van het openen van betaalrekeningen op naam van voornoemde [slachtoffer01] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
Zaak C onder 2hij in de periode van 9 maart 2021 tot en met 1 juli 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en geboortedatum en het BSN-nummer en het rekeningnummer en adresgegevens van [slachtoffer04] , heeft gebruikt, door deze persoonsgegevens ter beschikking te stellen aan de Rabobank en Bunq Bank, ten behoeve van het openen van een of meerdere betaalrekeningen en een telefoonabonnement op naam van voornoemde [slachtoffer04] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Hetgeen in de zaken A, B en C onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A, B en C onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Het in zaak B en zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaken A, B en C bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en een maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder A, B en C onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 69 dagen, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder A, B en C onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ambulante behandeling van de verdachte die hij in het kader van zijn schorsing krijgt, tot nu toe onvoldoende van de grond is gekomen en dat de verdachte met een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende de behandeling zal krijgen die hij nodig heeft. Daarvoor is een klinische behandelsetting en dus een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof zal volstaan met het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en dat deze al dan niet kan worden gecombineerd met het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een te zware maatregel is om aan de verdachte op te leggen en dat deze maatregel niet noodzakelijk en niet proportioneel is. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt voldoende waarborgen. De raadsvrouw heeft benadrukt dat de verdachte zich het afgelopen jaar aan alle voorwaarden heeft gehouden die hem in het kader van de schorsing waren opgelegd en dat hij een positieve ontwikkeling doormaakt, die niet doorkruist moet worden door een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij hebben zij onder meer een groot geldbedrag en sieraden weggenomen. Dit is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerde heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen, te meer nu de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte en zijn mededader, de kleinzoon van het slachtoffer, hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer had in haar kleinzoon. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door misbruik te maken van de identificerende persoonsgegevens van diverse personen. Hij heeft de persoons- en/of bankgegevens van kwetsbare slachtoffers in handen gekregen en daarmee vervolgens meerdere bankrekeningen geopend en een telefoonabonnement afgesloten. Hierdoor heeft de verdachte hen overlast en nadeel bezorgd. Bovendien wordt door deze vorm van fraude het vertrouwen dat consumenten moeten kunnen stellen in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig ondermijnd. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de landelijke oriëntatiepunten Jeugd zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook heeft het hof meegewogen dat, zoals volgt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2022, de verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld, onder meer voor een gewelds- en vermogensdelict. In het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt het hof ermee rekening dat de verdachte op 9 juli 2021, na het ontstaan van de in deze zaak ontstane verdenkingen van identiteitsfraude, door de rechtbank Amsterdam in een andere strafzaak is veroordeeld tot een gedragsbeïnvloedende maatregel.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van:
- de tussentijdse evaluatie van de Jeugdbescherming van 10 november 2022;
- het op schrift gestelde advies van mevrouw [naam01] , Top 600 regisseur Amsterdam, van 8 november 2022;
- een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] , als interventiepleger werkzaam bij de top 400/600 in Amsterdam.
- de voorlichtingsrapportage van Forensisch Maatwerk van 11 november 2022, opgemaakt door de heer [naam02] , forensisch adviseur/rapporteur en
- hetgeen door mevrouw [naam03] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door mevrouw [naam04] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: J.B.R.A), en de verdachte op de terechtzitting van 17 november 2022 naar voren is gebracht.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een aanzienlijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. Het hof is evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw, echter van oordeel dat het niet wenselijk is dat de verdachte opnieuw in detentie geraakt en ziet hierin aanleiding om een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Vervolgens moet het hof de vraag beantwoorden of het hof het evenals de rechtbank en de advocaat-generaal noodzakelijk acht dat aan de verdachte een – voorwaardelijke of onvoorwaardelijke – PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
Uit artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht volgt dat aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel kan worden opgelegd. Blijkens de rapportages Pro Justitia van 7 december 2021 was er ten tijde van het begaan van het misdrijf sprake van meerdere stoornissen bij de verdachte, waaronder een normoverschrijdende gedragsstoornis, ADHD, gecombineerd beeld, en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zodat in zoverre een grond bestaat voor oplegging van een PIJ-maatregel. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a van het Wetboek van Strafrecht. Aan die voorwaarden is ten aanzien van het in de onderhavige zaak A bewezenverklaarde voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, zoals in de Pro Justitia rapporten weergegeven, oordeelt het hof dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Uit de Pro Justitia rapportages alsmede uit de navolgende door de deskundigen gegeven overwegingen over de gewenste behandeling van de verdachte kan worden afgeleid dat oplegging van de maatregel, daargelaten of die in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, in het hier bedoelde belang van de verdachte is.
Uit het hiervoor opgenomen voorlichtingsrapport van Forensisch Maatwerk volgt dat de rapporteur geen noodzaak ziet voor het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte is ondanks het door de psycholoog en psychiater ingeschatte hoge recidiverisico al ruim een jaar niet gerecidiveerd. Ook de gewijzigde houding van de verdachte en de progressie die (mondjesmaat) wordt geboekt in de ambulante behandeling bij Inforsa wijzen meer richting de wenselijkheid van voortzetting van het huidige plan van aanpak en traject, met daarbij een voorwaardelijke PIJ-maatregel als stok achter de deur.
Mevrouw [naam04] is de jeugdreclasseringsbegeleider van de verdachte. Zij heeft aangegeven dat het inmiddels over het algemeen goed gaat en dat de verdachte zich aan alle aan hem opgelegde voorwaarden en afspraken houdt. Hij lijkt te profiteren van de begrenzing en de structuur die de maatregelen hem bieden. Bij Inforsa zijn de behandelaars positief over het contact met de verdachte, hoewel zij niet veel verder zijn gekomen in het uitvoeren van een behandeling en voornamelijk zijn blijven steken in een contactfase of praktische begeleiding. Het lukt nog niet om tot de kern te komen. Naar verwachting zal dit beter lukken in een klinische behandelingsetting mede omdat daarin het aantal gesprekken per week kan worden verhoogd. De deskundige handhaaft, zij het met dezelfde lichte aarzeling als eerder, het advies dat de verdachte meer baat zal hebben bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Mevrouw [naam03] heeft namens de Raad naar voren gebracht dat de Raad de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor de verdachte nog steeds het meest passend vindt. De Raad onderkent de positieve ontwikkeling die de verdachte in de afgelopen maanden heeft doorgemaakt en ziet dat hij zich goed aan alle gestelde voorwaarden heeft gehouden. Evenwel op het punt van de behandeling heeft de verdachte nog onvoldoende ontwikkeling doorgemaakt en juist dit is noodzakelijk en ook in het belang van zijn eigen toekomst. Het advies van de Top 600 regisseur waarin mede wordt verwezen naar de na het vonnis opgemaakte politiemutaties bevestigen de bestaande zorgen. Enkel een streng, gesloten en gedwongen kader zal afdoende zijn om de behandeling goed te kunnen opstarten en is mitsdien voor de verdachte noodzakelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich afgelopen jaar goed aan alle voorwaarden heeft gehouden en dat de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel door de rechtbank hem heeft doen beseffen dat hij aan zichzelf moet werken. Hij heeft een goede klik met zijn behandelaar bij Inforsa en stelt zich steeds meer open in de gesprekken. Ook heeft hij goed contact met mevrouw [naam05] van het [plek01] en gaat hij binnenkort starten met een arbeidswerktraject. Daarnaast heeft hij zich als zzp-er ingeschreven bij de Kamer van Koophandel om als bezorger zijn geld te kunnen verdienen. Het valt hem zwaar om al meer dan een jaar een avondklok en enkelband te hebben en om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel boven zijn hoofd te hebben hangen. Wel kan hij hulp gebruiken om van het blowen af te komen en staat hij open voor een onderzoek naar de mogelijkheden voor medicijngebruik voor zijn ADHD.
Het hof overweegt als volgt.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te gelden als een ultimum remedium. Het hof ziet zich daarom gesteld voor de vraag of het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in onderhavig geval afdoende zou zijn of dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is.
De verdachte loopt inmiddels al ruim een jaar – sinds september 2021 – in een schorsingstoezicht waarbij hij zich aan een groot aantal voorwaarden moet houden. Door de deskundigen is uiteengezet dat de verdachte zich binnen dit strakke kader heel goed aan alle voorwaarden houdt. Niet is gebleken dat de verdachte nadat hij in juli 2021 wederom een misdrijf beging terwijl een voorwaardelijke PIJ-maatregel boven zijn hoofd hing, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, noch dat hij daarvan wordt verdacht. Evenmin biedt het door de advocaat-generaal overgelegde zogeheten sfeer proces-verbaal van de politie, opgemaakt door [verbalisant02] , op 14 november 2022, daarvoor steun. De verdachte heeft al lange tijd inzet laten zien, waarvoor het hof zijn waardering uitspreekt. Hoewel de behandelrelatie met Inforsa zich voornamelijk leek te beperken tot de contactfase en praktische begeleiding, is nu een – zij het voorzichtige – positieve lijn zichtbaar in de ambulante behandeling en is behandelprogressie waarneembaar. Hiermee lijkt een basis te zijn gelegd voor een verdere ambulante behandeling die het risico op herhaald strafbaar gedrag voldoende kan beteugelen en verminderen. Alhoewel de verdachte wat betreft de behandeling van zijn problematiek en zijn softdrugsgebruik nog een aanzienlijke weg te gaan heeft, leidt dat in het oordeel van het hof weliswaar tot de noodzaak daar gedurende de proeftijd van behandeling goed op te kunnen inspelen, maar niet zonder meer tot een toekomstige grote kans op herhaald strafbaar gedrag en daarmee dus ook niet tot een hoog recidiverisico. Het hof verwacht dat de positieve behandelrelatie die in de afgelopen maanden is ontstaan in combinatie met het besef van de mogelijke gevolgen van het weigeren van medewerking voldoende basis biedt voor een gunstig verloop van de behandeling op de lange termijn. Vanuit de nu bestaande positieve behandelsetting zal de verdachte zich in het vertrouwen dat men het beste met hem voor heeft, moeten laten leiden door wat de behandelaars, in overleg met jeugdbescherming, het meest effectief vinden voor zijn verdere ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat de omstandigheden zoals destijds door de rechtbank geformuleerd en ten grondslag gelegd aan de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel thans niet meer in dezelfde orde van grootte aanwezig zijn. De door de deskundigen in eerste aanleg en thans gegeven adviezen om wel over te gaan tot oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hebben het hof onvoldoende overtuigd van de noodzaak daartoe. Naar het oordeel van hof bestaat binnen het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende mogelijkheid om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau in te perken door het stellen van specifieke bijzondere voorwaarden en fungeert de voorwaardelijke PIJ-maatregel als afdoende stok achter de deur. Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel acht het hof thans dus niet noodzakelijk.
Al het voorgaande overziend acht het hof jeugddetentie voor de duur van het voorarrest alsmede oplegging van een voorwaardelijke pij-maatregel passend en geboden. Het hof zal de hierna te noemen bijzondere voorwaarden opleggen ter verzekering van het hiervoor overwogene. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven in te stemmen met de bijzondere voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 461,75, bestaande uit € 111,75 aan materiële schadevergoeding en € 350,00 aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00 (de immateriële schadevergoeding) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht op de vordering te beslissen zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Ten aanzien van de materiële schadepost – de Airpods – is het hof van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu daarvoor nadere bewijslevering nodig zou zijn. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat het, nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of schade in de eer en goede naam, de vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Nu door de benadeelde partij geen voldoende concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan en de aard en de ernst van de normschending – een woninginbraak zonder dat de benadeelde op dat moment in de woning aanwezig was – evenmin met zich meebrengen dat reeds daaruit volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is, zal de vordering in zoverre moeten worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 231b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 dagen subsidiair 15 dagen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen omdat zij heeft gevorderd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Ook de raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het hof de tenuitvoerlegging van die straf, mede gelet op de aan verdachte op te leggen PIJ-maatregel, thans niet opportuun acht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-194389-21 (zaak A), in de zaak met parketnummer 13-250372-21 (zaak B) en het in de zaak met parketnummer 13-263236-21 (zaak C) onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A met parketnummer 13-194389-21 en in de zaak B met parketnummer 13-250372-21 en in de zaak C met parketnummer 13-263236-21 onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 69 (negenenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt
als bijzondere voorwaardedat de verdachte gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als J.B.R.A. mogelijk acht zal meewerken aan de begeleiding van en zich zal houden aan de aanwijzingen gegeven door de J.B.R.A., ook indien dit inhoudt dat de verdachte:
meewerkt aan het behandeltraject van het jeugdteam van Inforsa en aan eventuele andere hulpverlening bij een soortgelijke instelling, ook indien dit inhoudt dat:
- de verdachte wordt verplicht zich ambulant te laten behandelen voor softdrugs gebruik;
- de verdachte wordt verplicht om een traject aan te gaan waarbij de mogelijkheden van medicijngebruik voor onder andere ADHD nadrukkelijk worden onderzocht. Hierbij geldt dat de verdachte zich onder meer laat voorlichten en zich openstelt voor educatie over onder andere de voor- en nadelen van medicatiegebruik;
meewerkt aan een traject gericht op plaatsing binnen begeleid dan wel beschermd wonen. Ook hierbij geldt dat de verdachte zich laat voorlichten over de voor- en nadelen hiervan en zich hiervoor openstelt;
volgens rooster naar school en stage gaat;
meewerkt aan de werkschema's opgesteld door de J.B.R.A.;
zich houdt aan een avondklok die erop neerkomt dat de verdachte zich dagelijks vanaf 17.00 uur tot 07.00 in de ouderlijke woning bevindt, waarbij de J.B.R.A. de tijdstippen van de avondklok als zodanig zal bekorten of de dagen waarop de avondklok geldt zal beperken, zodra dat en voor zover dat door de J.B.R.A. mogelijk wordt geacht;
zich op zaterdag en zondag op niet meer dan 100 meter van de ouderlijke woning bevindt, tenzij hij aan het werk is of een andere door de J.B.R.A. als zodanig aangewezen zinvolle dagbesteding heeft;
deelneemt aan elektronische controle en zich daarbij houdt aan de afspraken en/of het weekschema;
meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve (vrije) tijdsbesteding;
op geen enkele wijze contact opneemt (of laat opnemen) of contact heeft met [naam06] , geboren op [geboortedatum02] 2005 of zijn familie.
Geeft opdracht aan J.B.R.A. tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering ter vergoeding van immateriële schade af.
Bepaalt dat een ieder zijn eigen kosten draagt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Amsterdam van 7 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2020, parketnummer 13-008977-20, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 dagen subsidiair 15 dagen.
Beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis onder de voorwaarden zoals bepaald door de rechtbank op 20 december 2021 tot aan het onherroepelijk worden van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. M.J.A. Duker en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 december 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]