ECLI:NL:GHAMS:2022:3386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
21/01862
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vrijstelling griffierecht wegens betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank Amsterdam. De belanghebbende had verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, maar dit verzoek was door de rechtbank afgewezen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank de afwijzing op ontoereikende gronden had gedaan, omdat er onvoldoende informatie was over het inkomen en vermogen van de belanghebbende in de relevante periode. Het Hof heeft besloten om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en het beroep gegrond te verklaren voor zover het betrekking heeft op de waarde van het object aan de [A-straat] 143-3. De vastgestelde waarde is verlaagd tot € 365.000. Het Hof heeft om redenen van proceseconomie geen terugwijzing naar de rechtbank gedaan, omdat verdere behandeling niet nodig was. De belanghebbende had niet de gelegenheid om gehoord te worden tijdens de zitting van de rechtbank, wat een belangrijke reden was voor de vernietiging van de uitspraak. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 21/01862
22 november 2022
vierde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 16 december 2021 in de zaak met het kenmerk AMS 20/5639 van de Rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.

Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting van het Hof achterwege gebleven.

Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de [A-straat] 143-3;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het ziet op de [A-straat] 143-3;
  • vermindert de vastgestelde waarde van het object [A-straat] 143-3 op de waardepeildatum 1 januari 2019 tot € 365.000;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Gronden

1. Het onderzoek ter zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden zonder dat belanghebbende of haar gemachtigde daarbij aanwezig was. In hoger beroep klaagt belanghebbende er over dat zij door de rechtbank niet is gehoord.
2. Noch uit de uitspraak van de rechtbank, noch uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank of enig ander stuk in het dossier volgt dat de aan belanghebbende per aangetekende post verzonden uitnodiging voor het onderzoek ter zitting op het adres van belanghebbende is aangeboden. De uitspraak van de rechtbank kan reeds daarom niet in stand blijven.
3. De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht op ontoereikende gronden afgewezen. Het dossier bevat onvoldoende concrete informatie over het inkomen en vermogen van belanghebbende in de in dezen relevante periode (3 november 2020 tot en met 30 december 2020). Om redenen van proceseconomie zal het Hof er van uitgaan dat belanghebbende ook bij de rechtbank terecht een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan – ook indien uitgegaan wordt van de voor de relevante periode geldende toets dat het netto-inkomen niet hoger mag zijn dan 90% van de maximale bijstandsuitkering voor een alleenstaande – en dat er (dus) geen reden is het beroep wegens niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Evenzeer zal het Hof om redenen van proceseconomie geen gebruik maken van de mogelijkheid de zaak terug te wijzen naar de rechtbank aangezien de zaak naar het oordeel van het Hof geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
5. In zijn arrest van 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9861,
heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“3.4. Daarnaast wijst belanghebbende erop dat de Memorie van toelichting met betrekking tot artikel 17 van de Wet WOZ niets zegt over een splitsingsverbod als hier aan de orde is, maar slechts vermeldt dat ingevolge de daarin vervatte zogenoemde overdrachtsfictie beperkte rechten, waarmee de onroerende zaak mocht zijn belast, weggedacht moeten worden. Dit argument kan belanghebbende niet baten. Nu elk van de woningen bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, moet ook elk van die woningen reeds ingevolge het bepaalde in artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet WOZ voor de waardering als één onroerende zaak worden aangemerkt, ook al wordt aldus de waarde van een "zaak" bepaald waarvan de eigendom naar burgerlijk recht niet afzonderlijk overdraagbaar is. Bij de waardering van dergelijke objecten moet bij wege van fictie ervan worden uitgegaan dat de eigendom van elk van die objecten afzonderlijk kan worden overgedragen en doet niet terzake dat splitsing van het gebouw in appartementen ingevolge de daarvoor geldende voorschriften niet mogelijk is.”
Het betoog van belanghebbende inhoudende dat [A-straat] 143-2 en [A-straat] 143-3 ten onrechte als afzonderlijke objecten in aanmerking zijn genomen omdat geen sprake is van (de mogelijkheid tot) juridische splitsing, treft derhalve - wat daarvan ook zij - geen doel.
6. Het beroep is in zoverre gegrond dat de heffingsambtenaar in de procedure voor de rechtbank nader het standpunt heeft ingenomen dat de waarde van het object [A-straat] 143-3 moet worden verminderd tot € 365.000. Het is niet aannemelijk geworden dat de waarde van dit object verder moet worden verminderd of dat de waarde van het object [A-straat] 143-2 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
7. Daarom is beslist zoals onder ‘Beslissing’ weergegeven.
Niet gebleken is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van art. 8:108 Awb in verbinding met art. 8:75 van die wet.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 22 november 2022 door mrs. F.J.P.M. Haas , voorzitter, M.J. Leijdekker en W.M.C. Schipper , leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.