ECLI:NL:HR:2004:AO9861
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Waardering van onroerende zaken en splitsingsverbod in appartementsrechten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de gebouwen aan de a-straat 1 en 2 te Q, had bezwaar gemaakt tegen de door de Directeur Gemeentebelastingen Amsterdam vastgestelde waarde van de onroerende zaken voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waarde was vastgesteld op ƒ 338.000 voor het gebouw a-straat 1-a en ƒ 297.000 per onroerende zaak voor de overige gebouwen. Na afwijzing van het bezwaar door de Directeur, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Directeur de waarde van de woningen terecht heeft bepaald alsof deze afzonderlijk in eigendom konden worden overgedragen, ondanks het feit dat de eigendomsrechten niet gesplitst mochten worden in appartementsrechten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt dat bij de waardering rekening moet worden gehouden met publiekrechtelijke regelingen die de overdracht van eigendom kunnen beperken, maar dat dit niet betekent dat de waarde van de onroerende zaken niet op de gebruikelijke wijze kan worden vastgesteld.
De Hoge Raad concludeert dat de Wet WOZ een uniforme waardebepaling beoogt en dat de wetgever niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door ongesplitste en gesplitste woningen gelijk te behandelen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.