ECLI:NL:GHAMS:2022:3346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
23-002304-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met een mes in de borststreek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 5 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot doodslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2019 in Hoofddorp met een mes in de borststreek van het slachtoffer heeft gestoken, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar het subsidiair tenlastegelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, bewezen verklaard. De verdachte heeft zich in een woede-uitbarsting met een mes op het slachtoffer gestort, wat leidde tot een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof heeft de straf bepaald op vijf maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002304-20
datum uitspraak: 28 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlemmermeer) van 5 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-227996-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer01] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer01] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in zijn (linker)borst, althans in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, aan een persoon genaamd [slachtoffer01] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal in de (linker)borst, althans de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Hoofddorp [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] een of meermalen in de (linker)borst, althans de borststreek te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte zich niet bewust was van het mes in zijn handen en hij geen (voorwaardelijk) opzet op de dood of (zware) mishandeling van [slachtoffer01] had.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor poging doodslag zoals onder primair tenlastegelegd.
Op grond van de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van [naam01] en [naam02] en hetgeen de politie over het mes heeft geverbaliseerd, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was boos en wilde [slachtoffer01] weg hebben. Hij is over een smalle galerij achter [slachtoffer01] aangerend met een mes met een lemmet van twintig centimeter in zijn hand, waarmee hij bovenhands voorwaarts stekende bewegingen heeft gemaakt richting [slachtoffer01] , meer in het bijzonder richting de achterzijde van zijn lichaam. Dat de verdachte zich niet bewust was van het mes in zijn handen acht het hof mede gelet op de lengte van het mes, volstrekt ongeloofwaardig. Aan het eind van de galerij was een deur. [slachtoffer01] heeft zich toen hij het einde van de galerij naderde omgedraaid, waarna het mes van de verdachte zijn borststreek heeft geraakt. De verdachte is vervolgens met [slachtoffer01] teruggelopen en heeft de verwonding verzorgd.
Het hof vindt in het dossier onvoldoende eenduidige aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] . Het leidt uit de gedragingen van de verdachte (naar hun uiterlijke verschijningsvorm) echter wel af dat hij in woede ontstoken bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard [slachtoffer01] met het mes zwaar letsel toe te brengen. De manier waarop hij op de gevolgen van zijn handelen heeft gereageerd alsmede de omstandigheid dat [slachtoffer01] geen aangifte heeft willen doen, maken het oordeel van het hof daarover niet anders. Dat maakt dat het hof – anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd – vrijspreekt van het primair tenlastegelegde en het subsidiair tenlastegelegde bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 21 september 2019 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, die [slachtoffer01] in de borststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank een meldplicht en een ambulante behandelverplichting aan de voorwaardelijke straf verbonden en bevolen dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gepoogd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de borstreek te steken, als gevolg waarvan het slachtoffer pijn en letsel heeft bekomen. Hij heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem ernstig in gevaar gebracht en vrees aangejaagd. Naast de angst en het leed dat is toegebracht aan het slachtoffer, zorgen feiten als het onderhavige voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De steekpartij heeft plaatsgevonden op een zaterdagmiddag op de galerij van een flat waar mensen aanwezig waren. Een jongen van toentertijd tien jaar oud is er getuige van geweest.
Gezien de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van zeven maanden genoemd. In strafmatigende zin houdt het hof er rekening mee dat sprake is van een poging. Verder houdt het hof er in strafmatigende zin rekening mee dat de verdachte gedurende lange tijd onder toezicht heeft gestaan van de reclassering als gevolg van de in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden. Zoals uit de verklaring van de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting in hoger beroep blijkt, is dit toezicht naar behoren verlopen. Het hof ziet daarin aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden en het hof zal volstaan met een kortere proeftijd dan is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, mede omdat het hof – anders dan de advocaat-generaal – niet poging doodslag, maar poging zware mishandeling bewezen heeft verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2022.
mr. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]