ECLI:NL:GHAMS:2022:3333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
23-002402-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in de Oostvaarderskliniek, had op 8 april 2020 opzettelijk brand gesticht in haar flatwoning in Haarlem. De brand, veroorzaakt door open vuur in combinatie met bio brandspiritus, leidde tot gemeen gevaar voor andere woningen en levensgevaar voor bewoners van het flatgebouw. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden en tbs met voorwaarden opgelegd. Het hof heeft deze maatregel omgezet naar tbs met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de complexe problematiek van de verdachte. De verdachte heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis en andere psychische aandoeningen, wat haar toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt. Het hof heeft de gevangenisstraf van 9 maanden bevestigd, met aftrek van voorarrest, en de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de maatschappelijke veiligheid en het risico op recidive. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002402-21
datum uitspraak: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-097585-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
gedetineerd in de Oostvaarderskliniek te Almere.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 8 april 2020 in de gemeente Haarlem in een flatwoning gelegen aan de [adres01] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met bio brandspiritus, althans een vluchtige ontbrandbare vloeistof en/of huisraad, althans een of meer brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of de inboedel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor andere woningen en/of de inboedels van die andere woningen in hetzelfde flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van andere woningen in dat flatgebouw, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van andere woningen in dat flatgebouw, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte – conform het oordeel van de rechtbank – partieel moet worden vrijgesproken, namelijk voor zover de tenlastelegging inhoudt dat van de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Oordeel van het hof
Om in een geval als dit in rechte het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere bewoners van de flat als vaststaand te kunnen aannemen moet uit bewijsmiddelen volgen dat dat gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang (vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte brand heeft gesticht in haar woning, die zich op de eerste en tweede verdieping van een flatgebouw van twaalf verdiepingen bevond. De toegangsdeur van haar woning bevond zich aan een centrale hal waar ook de toegangsdeuren van diverse andere woningen waren. De verdachte heeft bij het stichten van de brand gebruik gemaakt van brandspiritus als brandversnellend middel. Door de brand in de woning, waarbij een schuimmatras betrokken is geraakt, is een heftige brand met veel giftige/verstikkende rookontwikkeling ontstaan. De brand heeft zich zodanig ontwikkeld dat de woonkamer en de keuken op de tweede verdieping vrijwel tot op de vloer door hitte inwerking en roet waren aangetast. De brand heeft kennelijk net niet het “flashover” (vlamoverslag) punt bereikt, waarbij een ruimte in korte tijd geheel in brand raakt en uitbreiding naar alle zijden zeer waarschijnlijk is. Wel is de brand bij één raam al uitslaand geweest. Naast en boven de woning van de verdachte bevonden zich andere woningen. De brand is in de middag rond 15.00 uur begonnen. Vanwege de destijds geldende coronamaatregelen, waaronder – zoals van algemene bekendheid is – de oproep van de overheid van 12 maart 2020 om zoveel mogelijk thuis te werken, [1] lag voor de hand dat een deel van de bewoners van de aangrenzende en omliggende woningen in hun woning aanwezig zou zijn. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2020 blijkt ook dat een aantal omliggende woningen is ontruimd in verband met de brand.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat door het handelen van de verdachte ten tijde van de brandstichting daarvan niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. In het geval de brand niet op tijd ontdekt en geblust was, had de brand kunnen overslaan naar één of meer andere woningen. Bovendien hadden andere bewoners als gevolg van rookontwikkeling en rookverspreiding letsel kunnen oplopen, zo blijkt uit het proces-verbaal sporenonderzoek. Naar algemene ervaringsregels was levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen voorzienbaar. De omstandigheid dat de verdachte zelf de alarmdiensten heeft gewaarschuwd doet aan dit oordeel niet af. De verdachte had immers geen invloed op de aanrijtijd van de hulpdiensten of de ontwikkeling van de brand.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit
heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 8 april 2020 in Haarlem in een flatwoning gelegen aan de [adres01]
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met bio
brandspiritus, ten gevolge waarvan die woning en de inboedel van die woning zijn
verbrand en daarvan gemeen gevaar voor andere woningen en de inboedels van die andere woningen in hetzelfde flatgebouw en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van andere woningen in dat flatgebouw te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is
aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest en heeft aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met voorwaarden opgelegd. Deze maatregel is door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaard. Omdat de rechtbank niet bewezenverklaarde dat van de brandstichting gevaar voor personen te duchten was, was de duur van de tbs maatregel op grond van artikel 38e Wetboek van Strafrecht maximaal vier jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot tbs met dwangverpleging met – vanwege de gevorderde andere bewezenverklaring – ongemaximeerde duur.
De raadsman heeft verzocht te beslissen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft met behulp van brandspiritus brand gesticht in haar woning, gelegen op de eerste en tweede verdieping van een flatgebouw met in totaal twaalf verdiepingen. In haar woning is een hevige, uitslaande brand ontstaan met veel rookontwikkeling en schade aan de woning. Hierdoor is gevaar voor andere woningen en personen in het flatgebouw ontstaan. Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Dit is bij uitstek het geval in een flatgebouw met verscheidene woningen naast, onder en boven elkaar gelegen. Feiten als de onderhavige roepen doorgaans gevoelens van angst en onveiligheid op bij de bewoners van het flatgebouw en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg.
Terbeschikkingstelling
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het dossier waaronder de navolgende rapportages betreffende de verdachte: een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 26 november 2020, opgemaakt door [naam01] (psychiater) en een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 26 november 2020, opgemaakt door [naam02] (GZ-psycholoog), onder supervisie van [naam03] (GZ-psycholoog).
Hoewel voormelde Pro Justitia rapportages ten tijde van de aanvang van de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep meer dan een jaar oud zijn, hebben de verdachte, bij monde van haar raadsman, en de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep ingestemd met het gebruik daarvan.
Uit het psychiatrisch onderzoek van 26 november 2020 volgt dat bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van amfetamine, cocaïne en mogelijk alcohol. De stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Door de psychiater wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen. Het risico op herhaling van geweld in de zin van brandstichting wordt op de korte termijn als matig/hoog en op de langere termijn als hoog ingeschat. Om het risico op recidive van gewelddadig gedrag te beperken heeft de verdachte langer durende, intensieve behandeling nodig binnen een (in eerste instantie) gesloten, klinische setting, met daarbij voldoende toezicht en structuur. Ten tijde van dit rapport werden door de psychiater tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging als opties gezien, afhankelijk van hetgeen zou blijken omtrent de motivatie van de verdachte voor behandeling. De psychiater sprak destijds een voorkeur uit voor tbs met voorwaarden, vanwege de blanco justitiële voorgeschiedenis en het feit dat de verdachte niet eerder was behandeld voor haar persoonlijkheidsproblematiek.
Uit het psychologisch onderzoek van 26 november 2020 volgt dat bij de verdachte sprake is van ‘een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en paranoïde kenmerken, een andere gespecificeerde schizofrenie spectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van
amfetamine, cocaïne en alcohol, allen ernstig en in vroege remissie in een gereguleerde
omgeving’. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig, zodat wordt geadviseerd dit haar in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadige recidive (zoals bijvoorbeeld brandstichting) wordt voor de korte termijn ingeschat op matig/hoog en op de lange termijn ingeschat als hoog. Om het recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag te reduceren wordt van belang geacht dat de verdachte in behandeling gaat voor de bij haar vastgestelde psychopathologie. De psycholoog adviseert een strikt kader en een langdurige vorm van behandeling en ziet om die reden een tbs maatregel als een passend kader. Daarbij wordt gedacht aan behandeling in een forensische kliniek die behandeling biedt op het gebied van psychose, verslaving en persoonlijkheid en voldoende structuur en veiligheid biedt om onderzochte aan zichzelf te kunnen laten werken, zoals bijvoorbeeld een forensisch psychiatrische kliniek (hierna: FPK) of een forensische verslavingskliniek (hierna: FVK) gezien haar eigen motivatie voor behandeling van de verslavingsproblematiek.
Een tbs met dwangverpleging werd ten tijde van het uitbrengen van het advies van de psycholoog als een te zware maatregel gezien omdat niet eerder een behandeltraject was uitgeprobeerd, de verdachte nog een nagenoeg blanco strafblad heeft en het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden na een lange periode van opstapeling van gevoelens van onveiligheid en achterdocht. Alles in aanmerking nemend, ging de voorkeur van de psycholoog destijds uit naar een tbs met voorwaarden.
Door de rechtbank is op 15 juli 2021 de maatregel tbs met voorwaarden opgelegd, welke maatregel door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
Het advies van de GGZ Tactus Verslavingszorg (hierna: Tactus) van 7 januari 2022 bevat onder meer de volgende passages.
Vanaf de start van de maatregel op 15 juli 2021 is het toezicht zeer moeizaam verlopen. Mevrouw [verdachte01] heeft een aantal weken na de start van de maatregel ernstige incidenten gepleegd waarbij een gevaar voor zichzelf en anderen is ontstaan waardoor er geen verdere doorgang van de behandeling in de huidige setting kan plaatsvinden. Daarnaast is er aangifte van vernieling gedaan door FPK lnforsa.
Op 29 oktober 2021 zou het hoger beroep plaatsvinden in deze zaak maar dit wordt aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen. Betrokkene kreeg een nieuwe kans nadat duidelijk werd dat Transfore haar wilde opnemen voor behandeling. Zij is hier sinds eind oktober 2021 geplaatst. Bij FPA Transfore laat betrokkene wederom zien dat het niet goed gaat. Zij voelt zich niet veilig en heeft telkens het idee dat mensen haar willen verkrachten. Dit resulteert in een incident op 23 december 2021, waarbij ze een medewerker van de beveiliging een harde duw geeft. Besloten wordt dat betrokkene overgeplaatst wordt naar de FPK van Transfore. Dit gebeurt op 28 december 2021.
Vanaf 5 januari 2022 krijgt Tactus te horen dat het niet goed gaat met betrokkene. Ze is angstig en heeft wederom het idee dat mensen haar willen verkrachten. Betrokkene slaapt die nacht op de isoleer. De volgende dag kan zij terug naar de afdeling en kan zij afspraken maken met de begeleiding. Voor haar eigen rust wordt ze in de middag naar de prikkelarme kamer gebracht. Na 10-15 minuten ontstaat hier brand. Betrokkene wordt eerst naar het ziekenhuis gebracht voor controle waarna zij is aangehouden voor brandstichting.
Op 7 januari 2022 heeft Tactus te horen gekregen dat betrokkene is aangehouden en na overleg met FPK Transfore blijkt dat betrokkene niet meer terug kan keren naar de kliniek. Transfore beëindigt de behandeling. Zij zijn van mening dat betrokkene zowel binnen de FPA als binnen de FPK van Transfore een kans heeft gekregen. Betrokkene kan zich niet aan afspraken houden en de veiligheid is niet langer te garanderen. De brandstichting heeft een dusdanige impact op de medecliënten en het personeel dat betrokkene de groep nog verder zal ontregelen indien zij terugkeert.
Tactus adviseert de tbs met voorwaarden om te zetten naar een tbs met dwangverpleging. Betrokkene overtreedt de voorwaarden en de risico's zijn blijvend hoog waardoor het volgens Tactus niet verantwoord is om betrokkene binnen een tbs met voorwaarden te begeleiden.
De getuige [getuige01] heeft bij de behandeling van de vordering tot omzetting van de tbs met voorwaarden in tbs met dwangverpleging ter terechtzitting van de rechtbank, namens GGZ Tactus Verslavingszorg, dit advies gehandhaafd en nader toegelicht. Alle mogelijkheden zijn volgens hem uitgeput en het risico op recidive is zodanig hoog dat voortzetting van de tbs met voorwaarden niet verantwoord is.
De rechtbank heeft bij beslissing van 21 februari 2022 de aan de verdachte opgelegde, dadelijk uitvoerbaar verklaarde tbs met voorwaarden omgezet in tbs met dwangverpleging.
Op grond van de hiervoor aangehaalde Pro Justitia rapportages stelt het hof vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof rekent het bewezenverklaarde daarom in verminderde mate aan de verdachte toe.
Het hof stelt op basis van diezelfde rapportages, en op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de feiten betreffen telkens een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van tbs van de verdachte. Het hof is voorts van oordeel dat de maatregel tbs met voorwaarden te licht is gebleken om het risico van recidive voldoende in te perken. Er is bij de verdachte sprake van complexe problematiek, die een langdurige, intensieve behandeling behoeft. Hoewel de verdachte aangeeft bereid te zijn de voorwaarden na te leven, komt uit de ervaringen in de afgelopen anderhalf jaar naar voren dat hieraan onvoldoende gewicht kan worden toegekend. De algemene veiligheid van personen eist zowel oplegging van de maatregel tbs als verpleging van overheidswege.
Nu de maatregel mede wordt opgelegd wegens opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, is de duur van de tbs niet gemaximeerd.
Gevangenisstraf
Naast voornoemde maatregel acht het hof, gezien de ernst van de feiten, ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Het hof zal in verband met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank – een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de
orde is.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen.
Het hof is van oordeel dat uit de in het arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert nu er – gelet op de persoonlijkheid van de verdachte zoals hiervoor aan de orde is gekomen – ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. M.L.M. van der Voet en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 november 2022.

Voetnoten

1.Op 12 maart 2020 zijn burgers door de overheid opgeroepen zoveel mogelijk thuis te werken, zie: https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/tijdlijn-maatregelen-covid