ECLI:NL:GHAMS:2022:3314

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
23-003702-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake uitvoer van cocaïne in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 26 september 2019. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van het in vereniging uitvoeren van cocaïne, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verhoogd van 12 naar 14 maanden. Dit arrest is gewezen na een zitting op 31 oktober 2022, waar de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had samen met medeverdachten op 12 juli 2018 cocaïne willen uitvoeren naar Japan, waarbij hij een organiserende rol vervulde.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde een hogere straf van 18 maanden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat resulteerde in een strafvermindering van 2 maanden. De verdachte had eerder meermaals onherroepelijk veroordelingen op zijn naam staan, maar deze werden niet ten nadele van hem meegewogen. Het hof oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele keten en dat de straf passend en geboden was, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003702-19
datum uitspraak: 14 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 26 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-137003-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1976,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof het navolgende bewijsmiddel toevoegt.

Aanvullend bewijsmiddel

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 12 juli 2018 samen met medeverdachte [medeverdachte01] vanaf de luchthaven Schiphol cocaïne wilde uitvoeren.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte voor het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest oplegt.
De raadsman van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting verzocht af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en te volstaan met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf gelet op de veranderde proceshouding van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde feit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met medeverdachten schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door vanuit Nederland ruim een kilogram cocaïne uit te voeren naar Japan. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte bij deze uitvoer een organiserende en faciliterende rol heeft gehad waarbij een ander, namelijk medeverdachte [medeverdachte01] , het meest voor de gezondheid gevaarlijke werk, te weten het slikken en duwen van de bollen, voor zijn rekening nam.
Cocaïne bevat voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stoffen. De uitgevoerde
hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en
handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van
criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun
behoefte aan deze stof. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt daarom krachtig
bestreden. Aldus heeft de verdachte deel uitgemaakt van een criminele keten, die loopt van producent
naar gebruiker.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een
first offendervoor uitvoer van bijna 1100 gram cocaïne in georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 24 maanden genoemd. Al met al acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden.
Het hof heeft echter rekening te houden met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Namens de verdachte is immers op 2 oktober 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 14 november 2022 – dus ruim 37 maanden later – arrest. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ruim 13 maanden. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat voornoemde gevangenisstraf met 2 maanden zal worden gematigd.
Het hof heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 oktober 2022 waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermaals onherroepelijk is veroordeeld. Nu dit andersoortige feiten betreft, zal het hof dit niet ten nadele van de verdachte meewegen.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding te volstaan met een andere strafmodaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2022.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]