ECLI:NL:GHAMS:2022:3311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
23-001108-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake seksuele misdrijven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2021. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het plegen van seksuele misdrijven tegen een benadeelde partij in Vresse-Sur-Semois, België, op 29 januari 2019. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de benadeelde partij terwijl zij sliep, en het gebruik van geweld of bedreiging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft vastgesteld dat het meer subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.900,34 toegewezen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuiging en de therapie die hij heeft ondergaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001108-21
datum uitspraak: 14 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-129667-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1983,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de benadeelde partij en haar advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair:
hij, Nederlander zijnde, op of omstreeks 29 januari 2019 te Vresse-Sur Semois (België) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde01] , immers heeft hij, verdachte, onverhoeds (terwijl die [benadeelde01] sliep) de broek en/of de onderbroek van die [benadeelde01] naar beneden getrokken en/of eenmaal of meermalen zijn penis en/of een of meer vingers in de vagina van die [benadeelde01] geduwd, in elk gebracht;
subsidiair:
hij, Nederlander zijnde, op of omstreeks 29 januari 2019 te Vresse-Sur Semois (België) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde01] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde01] , opzettelijk bij die [benadeelde01] (terwijl die [benadeelde01] sliep) in bed is gaan liggen en/of zijn hand in de onderbroek van die [benadeelde01] heeft gedaan en/of het geslachtsdeel van die [benadeelde01] heeft aangeraakt en/of de broek en/of onderbroek van die [benadeelde01] naar beneden heeft getrokken;
meer subsidiair:
hij, Nederlander zijnde, op of omstreeks 29 januari 2019 te Vresse-Sur Semois (België), met [benadeelde01] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde01] , immers heeft hij, verdachte, onverhoeds (terwijl die [benadeelde01] sliep) de broek en/of de onderbroek van die [benadeelde01] naar beneden getrokken en/of eenmaal of meermalen zijn penis en/of een of meer vingers in de vagina van die [benadeelde01] geduwd, in elk gebracht;
meest subsidiair:
hij, Nederlander zijnde, op of omstreeks 29januari 2019 te Vresse-Sur Semois (België), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met [benadeelde01] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde01] , opzettelijk bij die [benadeelde01] (terwijl die [benadeelde01] sliep) in bed is gaan liggen en/of zijn hand in de onderbroek van die [benadeelde01] heeft gedaan en/of het geslachtsdeel van die [benadeelde01] heeft aangeraakt en/of de broek en/of onderbroek van die [benadeelde01] naar beneden heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, Nederlander zijnde, op 29 januari 2019 te Vresse-Sur Semois (België), met [benadeelde01] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde01] ,
immers heeft hij, verdachte, onverhoeds terwijl die [benadeelde01] sliep de broek en de onderbroek van die [benadeelde01] naar beneden getrokken en zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde01] gebracht.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg meer subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting verzocht af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte inmiddels, mede als gevolg van de therapie die hij ondergaat, het bijzonder kwalijke van zijn gedrag is gaan inzien en oprecht spijt heeft betuigd. Verder heeft zij gewezen op de grote consequenties die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de verdachte zal hebben.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de aangeefster, een jongere collega, tijdens een personeelsuitje op zeer grove wijze geschonden. Terwijl de aangeefster in bed lag te slapen en zich dientengevolge niet kon verweren is hij tegen haar aan gaan liggen en bewegen. Vervolgens heeft hij zijn vinger(s) in haar vagina gebracht. De verdachte heeft hierbij enkel oog gehad op bevrediging van zijn eigen lusten, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de gevoelens van de aangeefster. De verdachte heeft het vertrouwen dat aangeefster in hem had zeer ernstig beschaamd.
Dat een dergelijke ervaring langdurig nare gevolgen voor slachtoffers kan hebben is een bekend gegeven. Ook in het onderhavige geval is dat het geval.
In beginsel acht het hof een langdurige gevangenisstraf een passende straf voor een vergrijp als het onderhavige.
Het hof kent echter ook waarde toe aan het feit dat de verdachte inmiddels een periode van zelfreflectie heeft door gemaakt, inzicht heeft verkregen in de laakbaarheid en de strafwaardigheid van zijn gedragingen, erkent dat hij de aangeefster heeft geschaad en spijt heeft betuigd. Alhoewel de verdachte zijn spijtbetuiging pas op een zeer laat tijdstip en bij momenten ongelukkig heeft verwoord twijfelt het hof niet aan zijn oprechtheid. Ook heeft de verdachte verklaard bereid te zijn de financiële schade te vergoeden.
Het hof heeft kennis genomen van het advies van de Reclassering Nederland, opgesteld door [naam01] , van 21 oktober 2022 waarin wordt geadviseerd tot het opleggen van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verder heeft het hof kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 oktober 2022 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder weegt het hof mee dat het feit inmiddels dateert van ruim drie en een halfjaar geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 1.900,34, bestaande uit € 900,34 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.900,34 (duizend negenhonderd euro en vierendertig cent) bestaande uit € 900,34 (negenhonderd euro en vierendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.900,34 (duizend negenhonderd euro en vierendertig cent) bestaande uit € 900,34 (negenhonderd euro en vierendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. A.M. Kengen en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]