Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De zaak in het kort
3.De feiten
b. [geïntimeerde] en [naam 1] hebben met [appellant] een overeenkomst gesloten waarbij werd afgesproken dat [appellant] een aanbouw zou maken aan de zijgevel van de woning en een dakkapel zou plaatsen. Na een door [geïntimeerde] en [naam 1] te hoog bevonden offerte voor de verbouwingswerkzaamheden van [appellant] voor het bedrag van € 56.567,00 is geen nadere offerte opgesteld. Partijen zijn uiteindelijk een aanneemsom van € 48.000,00 overeengekomen.
4.De beoordeling
grieven I tot en met IIIertegen dat (i) de rechtbank het verweer zoals [appellant] dat heeft gevoerd in de conclusie van antwoord in conventie in het incident, conclusie van eis in reconventie in het incident in het eindvonnis niet tevens als verweer in de hoofdzaak heeft bestempeld en dat (ii) de rechtbank na het verlenen van de akte niet dienen geen mondelinge behandeling heeft gelast ondanks het verzoek van [appellant] daartoe. Deze grieven zal het hof in zoverre niet nader behandelen, omdat de herstelfunctie van het hoger beroep al voldoende aan deze bezwaren tegemoet komt; [appellant] heeft alsnog de gelegenheid gehad tot het voeren van verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] in hoger beroep en de zaak is in hoger beroep ook mondeling behandeld. Het hof zal op het inhoudelijk aangevoerde hieronder nader ingaan. Op de zitting van 24 februari 2022 heeft het hof beslist dat [appellant] met zijn verwijzing naar de door hem bij zijn grieven als productie ingediende ‘conclusie van antwoord in conventie conclusie van eis in reconventie’ voldoende duidelijk heeft gemaakt welke inhoudelijke argumenten hij in hoger beroep tegen de toegewezen vordering van [geïntimeerde] wenste aan te voeren. Het is geen kwestie van grieven zoeken, zoals [geïntimeerde] heeft betoogd. Er is immers geen onduidelijkheid of twijfel over hetgeen [appellant] beoogt, te weten het alsnog voeren van het in dit gedingstuk verwoorde verweer waaraan in eerste aanleg niet is toegekomen. Het door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar tegen deze wijze van handelen is dus niet gehonoreerd. De vordering van [geïntimeerde] waartegen in hoger beroep alsnog verweer is gevoerd, zal hieronder nader inhoudelijk worden behandeld. Voor zover [appellant] met zijn verwijzing naar eerdergenoemde ‘conclusie van antwoord in conventie conclusie van eis in reconventie’ ook heeft bedoeld de daarin vermelde tegenvordering alsnog in hoger beroep in te stellen, stuit dat af op de onmogelijkheid om voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie in te stellen. Ook deze beslissing is reeds tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2022 aan partijen meegedeeld.
grieven V en VIkeren zich tegen de afwijzing van de bij wijze van voorlopige voorzieningen ingediende vorderingen tot betaling van een voorschot ter hoogte van het volgens [appellant] nog door [geïntimeerde] te betalen bedrag en tot opheffing van het gelegde conservatoire beslag. Reeds omdat in de hoofdzaak geen vorderingen zijn ingediend (zie ook rov. 4.3 slot), is voor een voorlopige voorziening op deze punten geen plaats. [geïntimeerde] heeft overigens onweersproken naar voren gebracht dat het door het conservatoire beslag getroffen geld al is geïncasseerd door tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De vordering tot opheffing van het conservatoir beslag is dus achterhaald. Deze grieven hebben hiermee ook geen succes.