ECLI:NL:GHAMS:2022:3244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/00178
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om verlenging aanzuiveringstermijn in douanerecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de afwijzing door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane van een verzoek om uitstel voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen in het kader van de regeling actieve veredeling. De inspecteur had op 5 april 2017 het verzoek van [X] B.V. om uitstel voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen voor het derde en vierde kwartaal van 2015 afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak van 30 december 2020 bevestigd, waarna [X] B.V. in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de aanzuiveringstermijn voor het derde kwartaal van 2015 op 31 december 2015 eindigde en voor het vierde kwartaal op 31 maart 2016. [X] B.V. heeft pas op 8 augustus 2016 een verzoek om verlenging van de termijn ingediend, nadat de uiterste termijn al was verstreken. Het Hof oordeelde dat de inspecteur het verzoek om uitstel terecht had afgewezen, omdat er geen sprake was van een uitzonderlijk geval dat een verlenging rechtvaardigde. De omstandigheden die [X] B.V. aanvoerde, zoals gebrek aan ervaring met de nieuwe vergunning en problemen met het softwaresysteem, werden niet als uitzonderlijk beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00178
27 september 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.A.H. Hollebeek)
tegen de uitspraak van 30 december 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/5446 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2017 het verzoek van belanghebbende om uitstel voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen in het kader van de regeling actieve veredeling voor het derde en vierde kwartaal van 2015 afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 30 oktober 2018, afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 30 december 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 9 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting pleitnota’s aan het Hof doen toekomen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep met kenmerk 21/00164. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Blijkens de statuten van 11 december 2007 bestaan de activiteiten van eiseres uit – onder andere – het ontwikkelen, beheren en exploiteren van een tankinfrastructuur voor bulkvloeistoffen en het verrichten van alle soorten industriële, financiële en commerciële activiteiten en al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
2. Eiseres heeft op 15 april 2015 een verzoek ingediend om verlening van een vergunning actieve veredeling schorsingssysteem (hierna ook: vergunning AV/S).
3. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder een initieel onderzoek uitgevoerd naar de administratieve organisatie en de interne beheersing van eiseres in verband met bovengenoemde aanvraag. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport initieel onderzoek van 16 juni 2015. In het rapport staat – onder meer – het volgende vermeld:
“ (…)
2.7.1
Logistieke administratie
De logistieke administratie (wms) wordt verwerkt in het software pakket Oiltrace. In dit systeem zijn de medewerkers verplicht om hun wachtwoord periodiek te wijzigen. Met behulp van Oiltrace worden ook de facturen gegenereerd, dit gebeurt via een koppeling naar het Exact pakket dat gebuikt wordt voor de financiële administratie. In Oiltrace worden goederen T1 en vrij (accijnsgoed) en communautaire goederen gescheiden door codes.
(…)

3.Beheersing van de bedrijfsprocessen

[X] heeft de procedurebeschrijving die betrekking heeft op de douaneregeling Actieve Veredeling en de domiciliëringsprocedure plaatsing van goederen onder de regeling AV/S aan haar AO/IB handboek toegevoegd. In de AO/IB zijn alle door [X] toegepaste douaneroutines opgenomen. Opgemerkt wordt dat de gehele AO/IB nog verder geactualiseerd gaat worden. Dit gaat met spoed gebeuren.
De douane-adviseur van [X] heeft met [X] een stappenplan vastgesteld. Gezien de contractuele verplichting met [A] om ingaande 1 juli 2015 in bezit te zijn van de vergunning AV/S heeft deze (eerste) stap de hoogste prioriteit. De direct hierop volgende (tweede) stap is actualisering van de AO/IB en training van het personeel m.b.t. onderkende douane transacties. De derde stap is het verfijnen van de monitoring op het AEO certificaat.
Opgemerkt kan hier worden dat bij de laatste bureautoetsen er geen redenen zijn bevonden om een eventuele veldtoets (versneld) in te stellen.
(…)

5.Aanzuiveringsprocedure

[X] heeft voorgesteld om een aanzuiveringstermijn van drie maanden toe te passen. In bijzondere gevallen dat een langere termijn noodzakelijk zal zijn vraagt [X] hiervoor op tijd verlenging aan.
De aanzuivering om dit in het geautomatiseerde systeem (IAP) te brengen is, is door IT gerealiseerd Als basis voor de verwerking in het geautomatiseerde systeem worden de standaard spreadsheet afrekening gebruikt die [X], via de douane adviseur van douane Roosendaal heeft gekregen. In het geautomatiseerde systeem worden de statussen in de verschillende stappen met de juiste coderingen verwerkt. Voorbeelden van de spreadsheets met de diverse coderingen zijn aangeleverd. Audittrail is hierbij te volgen.
[X] verzoekt om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid tot globalisatie.
(…)”
4. Op 15 juli 2015 is aan eiseres een vergunning AV/S verleend. De ingangsdatum van de vergunning is 1 juli 2015 en de vervaldatum is 30 juni 2018. De aanzuiveringstermijn is drie maanden. In de vergunning staat – onder meer – het volgende vermeld:
“ (…)
De voorwaarden bij de vergunning
Bij deze vergunning gelden naast de wettelijke bepalingen de voorwaarden die hierna zijn opgenomen.
(…)
Algemene voorwaarden
(…)
Administratieve verplichtingen
  • Voer een administratie aan de hand waarvan de Douane het verloop van de douaneregeling actieve veredeling kan controleren.
  • Richt uw administratie, de administratieve organisatie en het interne beheersingssysteem zo in dat u alle transacties en overige handelingen juist, tijdig en volledig kunt verantwoorden.
(…)
Aanzuiveringsafrekening
U moet een aanzuiveringsafrekening indienen. Dien deze afrekening uiterlijk binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn in op het controlekantoor dat wordt genoemd in deze vergunning.
(…)”
5. Bij brief van 8 augustus 2016 heeft eiseres uitstel verzocht voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen voor het derde en vierde kwartaal van 2015 en voor het eerste kwartaal van 2016.
6. Bij brief van 12 januari 2017 heeft verweerder het verzoek van eiseres om uitstel voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening van het eerste kwartaal van 2016 toegewezen.
7. Eiseres heeft bij brief van 17 februari 2017 verweerder medegedeeld waarom zij meent dat ook haar verzoek om uitstel van de aanzuiveringsafrekening voor het derde en vierde kwartaal 2015 zou moeten worden gehonoreerd.
8. Bij beschikking van 5 april 2017 heeft verweerder het verzoek van eiseres om uitstel voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening voor het derde kwartaal en het vierde kwartaal 2015 afgewezen.
9. Tegen deze beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de inspecteur het verzoek om uitstel voor het indienen van de aanzuiveringsafrekeningen voor het derde en vierde kwartaal van 2015 terecht heeft afgewezen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en geoordeeld.

Regelgeving
14. Ingevolge artikel 211, eerste lid, aanhef en onder a, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU), voor zover hier van belang, is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist voor het gebruik van de regeling actieve veredeling. De voorwaarden waaronder de regeling mag worden gebruikt, worden in de vergunning vastgesteld.
15. Ingevolge artikel 175, eerste lid, van de Gvo.DWU, wordt in vergunningen voor het gebruik van de regeling actieve veredeling bepaald dat de vergunninghouder de aanzuiveringsafrekening moet voorleggen aan het controlekantoor binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen de douaneautoriteiten op verzoek van de vergunninghouder de in het eerste lid genoemde termijn tot 60 dagen verlengen. In uitzonderlijke gevallen kunnen de douaneautoriteiten de termijn verlengen zelfs wanneer deze verstreken is.
16. De rechtbank begrijpt artikel 175, tweede lid, eerste volzin, Gvo.DWU aldus dat de termijn waarbinnen een aanzuiveringsafrekening moet worden overgelegd aan het controlekantoor (na verlenging op verzoek van de vergunninghouder) maximaal 60 dagen bedraagt.
17. De tweede volzin van artikel 175, tweede lid, Gvo.DWU leest de rechtbank aldus, dat in uitzonderlijke gevallen, zelfs wanneer de in het eerste lid genoemde termijn van 30 dagen verstreken is, deze termijn (op verzoek) tot maximaal 60 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn kan worden verlengd. De stelling van eiseres dat, in uitzonderlijke gevallen, verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening buiten de termijn van 60 dagen mogelijk is, wordt niet gevolgd. Het wettelijk systeem biedt hiertoe geen ruimte. Een andere uitleg past naar het oordeel van de rechtbank niet binnen de termijn-systematiek zoals opgenomen in artikel 175 Gvo.DWU.
18. De rechtbank stelt vast dat de laatste dag van de aanzuiveringstermijn van het derde kwartaal 2015 was 31 december 2015. De laatste dag van de aanzuiveringstermijn van het vierde kwartaal 2015 was 31 maart 2016.
19. Nu geen sprake is van uitstel voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening volgt uit de hiervoor vermelde bepaling dat de aanzuiveringsafrekening voor het derde kwartaal 2015 had moeten worden ingediend binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn, te weten op 30 januari 2016. De laatste dag voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening voor het vierde kwartaal 2015 was dan 30 april 2016.
20. Eiseres heeft op 8 augustus 2016 een verzoek om verlenging van de termijnen voor het indienen van een aanzuiveringsafrekening voor het derde en vierde kwartaal van 2015 ingediend. Aangezien dit verzoek eerst is gedaan nadat de uiterste termijn (van 60 dagen) waarbinnen de zuiveringsafrekening kan worden ingediend reeds is verlopen, kan een verzoek om verlenging eiseres niet baten. Dit verhoudt zich niet met de hiervoor uiteengezette systematiek. Reeds hierom heeft verweerder het verzoek terecht afgewezen. Dat de aanzuiveringsafrekeningen voor het derde en vierde kwartaal van 2015 alsnog zijn ingediend doet aan het voorgaande niet af.
21. Eiseres beroept zich op het feit dat verweerder het verzoek om uitstel ten aanzien van de aanzuiveringsafrekening voor het eerste kwartaal 2016 heeft toegewezen en hiermee een andere uitleg heeft gegeven aan artikel 175, tweede lid, van de Gvo.DWU. Eiseres stelt zich daarom op het standpunt dat dit dan ook zou moeten gelden voor de onderhavige kwartalen. Verweerder heeft aangegeven dat ten aanzien van het eerste kwartaal van 2016 sprake is geweest van een omissie en derhalve, achteraf bezien, ten onrechte de zuiveringsafrekening voor het eerste kwartaal 2016 alsnog is aanvaard. Het is vaste jurisprudentie dat een belastingplichtige zich niet kan beroepen op contra legem genomen besluiten en verweerder in dat geval niet is gehouden om een eerder onjuiste uitleg / uitvoeringshandeling te herhalen. Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen evenmin nationale rechtsbeginselen aan de toepassing van het Unierecht in de weg staan. De rechtbank ziet hierin daarom geen aanleiding om eiseres hierin te volgen, deze grief faalt derhalve.
22. De rechtbank komt bij deze stand van zaken dan ook niet toe aan de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijk geval. Verweerder heeft het bezwaarschrift derhalve terecht ongegrond verklaard.
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende beschikt met ingang van 1 juli 2015 over een vergunning actieve veredeling. In deze vergunning is bepaald, conform artikel 521, lid 1, van de UCDW, dat de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn dient te worden ingediend bij het controlekantoor. Belanghebbende heeft voor de goederen die zij in het derde en vierde kwartaal van het jaar 2015 onder de regeling actieve veredeling heeft geplaatst, niet aan deze verplichting voldaan: de termijn van 30 dagen is ongebruikt verstreken op 2 februari 2016, respectievelijk 3 mei 2016. Achteraf, bij brief van 8 augustus 2016, heeft belanghebbende verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening over genoemde kwartalen. Partijen houdt verdeeld of de inspecteur dit verzoek terecht heeft afgewezen. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2.
Op 1 mei 2016 is het Douanewetboek van de Unie (DWU) van toepassing geworden en is het CDW ingetrokken. De bepalingen omtrent de mogelijkheid van verlenging van de termijn voor het indienen van een aanzuiveringsafrekening waren van 1 januari 1994 tot 1 mei 2016 opgenomen in voornoemd artikel 521, lid 1 van de UCDW. Met ingang van laatstgenoemde datum zijn de bepalingen betreffende de mogelijkheid van termijnverlenging opgenomen in artikel 175, lid 2 van Gedelegeerde verordening tot aanvulling van het DWU [1] (hierna: de GDWU). De rechtbank heeft het verzoek om termijnverlenging zowel voor het derde als voor het vierde kwartaal van 2015 beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 175, lid 2, van de GDWU. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat het verlengingsverzoek voor het
derdekwartaal 2015 dient te worden beoordeeld op grond van het bepaalde in artikel 521 CDW en niet op grond van het bepaalde in artikel 175 DWU.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet, omdat naar ’s Hofs oordeel een rechtsregel betreffende de verlenging van de termijn voor het indienen van een aanzuiveringsafrekening kwalificeert als een ‘procedureregel’. Volgens vaste rechtspraak worden procedureregels in het algemeen geacht te gelden vanaf de dag waarop zij van toepassing worden, in tegenstelling tot de materiële regels, die doorgaans aldus worden uitgelegd dat zij op rechtsposities die vóór hun inwerkingtreding zijn verworven, slechts van toepassing zijn voor zover uit hun bewoordingen, doelstelling of opzet blijkt dat er dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend (vgl. HvJ 3 juni 2021, Jumbocarry Trading GmbH, C‑39/20, EU:C:2021:435, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.3.
De laatste alinea van voornoemd artikel 521, lid 1, van de UCDW bepaalde tot 1 mei 2016 dat, indien dit in ‘bijzondere omstandigheden’ gerechtvaardigd is, de douaneautoriteiten de genoemde termijn van 30 dagen kunnen verlengen, zelfs wanneer deze termijn reeds is verstreken. Aan de duur van de verlenging werden geen beperkingen gesteld en niet was vereist dat binnen een bepaalde termijn om de verlenging was verzocht.
Met ingang van 1 mei 2016 is een vrijwel gelijkluidende mogelijkheid tot verlenging van de indieningstermijn opgenomen in artikel 175, lid 2,
tweedevolzin, van de GDWU. Daarnaast is met ingang van 1 mei 2016 in de
eerstevolzin van genoemd artikel 175, lid 2, GDWU bepaald dat op verzoek van de vergunninghouder de termijn van 30 dagen door de inspecteur kan worden verlengd tot 60 dagen, zonder dat daarvoor de voorwaarde geldt dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ of ‘bijzondere omstandigheden’.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld brengt de in de eerste volzin van artikel 175, lid 2, van de GDWU opgenomen verruiming van de mogelijkheden om verlenging van de indieningstermijn te verkrijgen, niet met zich dat de reeds sinds 1994 bestaande (in de tweede volzin vermelde) mogelijkheid tot termijnverlenging “in uitzonderlijke gevallen” (tot 1 mei 2016: “in bijzondere omstandigheden”), met ingang van 1 mei 2016 is beperkt tot 60 dagen. In de totstandkomingsgeschiedenis van het DWU en de GDWU is geen aanwijzing te vinden dat de Uniewetgever met de invoering van de mogelijkheid om op verzoek van de vergunninghouder de termijn van 30 dagen te verlengen tot 60 dagen een beperking heeft beoogd van de bestaande mogelijkheid voor de douaneautoriteiten om onder bijzondere omstandigheden/in uitzonderlijke gevallen de termijn van 30 dagen te verlengen met een termijn die recht doet aan de desbetreffende bijzondere omstandigheden/uitzonderlijke situatie (bijv. na een brand).
5.4.
Gelet op het vorenoverwogene vormt de omstandigheid dat het verzoek pas op 8 augustus 2016 is ingediend geen grond om gevraagde verlenging te weigeren. Het Hof dient daarom te beoordelen of sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’, dat verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening rechtvaardigt.
5.5.
Het Hof stelt ter zake voorop dat de zuiveringsafrekening een kerndocument vormt voor de werking van de regeling actieve veredeling (schorsingssysteem), dat deze afrekening van bijzonder belang is voor het douanetoezicht in het kader van deze douaneregeling (vgl. HvJ 6 september 2012, Döhler Neuenkrichen GmbH, C-262/10, ECLI:EU:C:2012:559, r.o. 41 en 42) en dat daarom niet lichtvaardig geconcludeerd mag worden dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ dat rechtvaardigt dat een zuiveringsafrekening maanden later wordt ingediend dan het Unierecht voorschrijft.
5.6.
Voor de onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ verwijst belanghebbende naar haar beroepschrift in eerste aanleg. In dit beroepschrift heeft belanghebbende betoogd dat sprake is van een uitzonderlijk geval vanwege “een samenloop van niet-reguliere omstandigheden”. Zij benoemt in dit verband de volgende omstandigheden:
- zij had op het moment dat de aanzuiveringsafrekening moest worden ingediend nog geen ervaring met de werking van haar nieuwe vergunning actieve veredeling alsmede met de nieuwe douanewetgeving (DWU);
- de inspecteur heeft haar nimmer gewezen op de strikte aanlevertermijn en heeft nagelaten haar er op te wijzen dat de termijn verstreek en (later) was verstreken;
- het door belanghebbende gebruikte softwaresysteem functioneerde, ondanks inspanningen van belanghebbende, niet naar behoren en de inspecteur was daar van op de hoogte;
- de (financiële) gevolgen van het niet verlengen van de termijn zijn van een dusdanige omvang dat dit op zichzelf reeds een kwalificatie als ‘bijzonder geval’ rechtvaardigt;
- vanaf het tweede kwartaal 2016 heeft belanghebbende telkens tijdig aanzuiveringsafrekeningen ingediend.
5.7.
De inspecteur heeft betoogd dat met de woorden “in uitzonderlijke gevallen” in artikel 175 van de GDWU hetzelfde wordt bedoeld als met de woorden “in bijzondere omstandigheden” in artikel 521 van de UCDW. Van een uitzonderlijk geval/bijzondere omstandigheden is sprake indien belanghebbende zich in een bijzondere situatie bevindt ten opzichte van andere marktdeelnemers die net als belanghebbende over een vergunning voor actieve veredeling beschikken en binnen de daarvoor gestelde termijn een zuiveringsafrekening moeten inleveren. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden kunnen niet de conclusie dragen dat sprake is van een uitzonderlijk geval, aldus de inspecteur. Het Hof volgt de inspecteur hierin. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een uitzonderlijk geval is van belang wat de oorzaak is van het niet nakomen van verplichting om tijdig een zuiveringsafrekening in te leveren en niet wat het financiële gevolg is van dit plichtsverzuim. Het moet daarbij gaan om oorzaken die (grotendeels) buiten de invloedsfeer van belanghebbende liggen en in redelijkheid niet voor haar risico komen (bijv. brand of systeemuitval door ransomware). Dat belanghebbende geen ervaring had met haar nieuwe vergunning voor actieve veredeling (en het DWU, dat overigens nog niet van toepassing was) en dat haar softwaresysteem niet in staat bleek om een correcte aanzuiveringsafrekening te generen, zijn omstandigheden die volledig in de invloedssfeer van belanghebbende liggen en ten volle voor haar risico komen. Deze omstandigheden kunnen reeds daarom niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Het lag op de weg van belanghebbende om zich er van te vergewissen dat zij in staat was om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de aan haar verleende vergunning actieve veredeling vóór zij daadwerkelijk gebruik ging maken van deze vergunning. Dat belanghebbende vanaf het tweede kwartaal 2016 wel telkens tijdig aanzuiveringsafrekeningen heeft ingediend onderstreept dat van een absolute onmogelijkheid om tijdig afrekeningen in te leveren geen sprake was. Dat de inspecteur belanghebbende niet (nogmaals) heeft gewezen op het belang van het tijdig inleveren van de afrekeningen en op het (dreigende) verstrijken van de 30-dagentermijn brengt evenmin met zich dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Niet de inspecteur, maar belanghebbende is verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de regeling actieve veredeling.
5.8.
Nu geen sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ in de zin van artikel 175 van de GDWU heeft de inspecteur de door belanghebbende gevraagde verlenging van de termijn voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen over het derde en vierde kwartaal 2015 terecht en op goede gronden geweigerd.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer,
F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 27 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, PB 2015, L 343.