ECLI:NL:GHAMS:2022:324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
23-001327-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van een vuurwapen met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een revolver van het merk Cuno Melcher, type ME 38 Magnum, kaliber 6mm flobert, in de periode van 7 tot en met 10 december 2020. De verdachte werd op 10 december 2020 aangetroffen met het vuurwapen in zijn broeksband, dat hij van zijn broer had gekregen en dat hij met medeweten onder zijn bed had verstopt. De verdediging stelde dat de verdachte dacht dat het een nepwapen betrof, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, geheel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en verplichtingen tot behandeling en begeleiding. Het hof oordeelde dat het ongecontroleerd bezit van vuurwapens een groot gevaar voor de samenleving vormt en dat er streng tegen opgetreden moet worden. De verdachte had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een soortgelijk feit, wat meebracht dat de tenuitvoerlegging van die straf ook werd gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van vuurwapenbezit en de noodzaak van toezicht en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001327-21
datum uitspraak: 31 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-313195-20 en 23-000712-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar hebben voren gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 7 december 2020 tot en met 10 december 2020, in elk geval op of omstreeks 10 december 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Cuno Melcher, type ME 38 Magnum, kaliber 6mm flobert zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot andere overwegingen komt dan de politierechter, het vonnis niet de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevat en het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de op te leggen straf en de vordering tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de revolver een nepwapen betrof, zodat niet kan worden gezegd dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van een vuurwapen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Vaststelling van feiten
De verdachte is op 10 december 2020 voor zijn woning aangetroffen met een vuurwapen in zijn broeksband. Dit wapen was van zijn broer en lag met medeweten van de verdachte al enkele dagen onder zijn bed verstopt. Hij is er op 10 december 2020 mee naar buiten gelopen in de veronderstelling dat de politie zou langskomen en het wapen zou vinden, waardoor mogelijk zijn moeder het huis uit zou worden gezet.
Het wapen is onderzocht en uit dit onderzoek blijkt dat het om een type ME 38 Magnum, kaliber 6m flobert ging, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver.
Beoordeling
Vooropgesteld dient te worden dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Op basis van de hiervoor vermelde feiten komt het hof tot het oordeel dat de verdachte in de periode zoals deze ten laste is gelegd, zich bewust is geweest van de aanwezigheid van een wapen en daar tevens de beschikking over had. Voor de aannemelijkheid dat hij heeft gedacht dat het een nepwapen betrof, is geen enkele steun in het strafdossier te vinden. Het hof acht de betreffende verklaring van de verdachte dan ook niet geloofwaardig en legt deze om die reden ter zijde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 december 2020 tot en met 10 december 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Cuno Melcher, type ME 38 Magnum, kaliber 6mm flobert voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden gesteld, te weten een meldplicht bij de reclassering, de verplichting mee te werken aan ambulante behandeling en plaatsing in een instelling voor begeleid wonen of een maatschappelijke opvang en de verplichting mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de straftoemeting rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. De verdachte heeft zijn moeder willen beschermen door het vuurwapen uit de woning te verwijderen. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat aansluiting gezocht dient te worden bij de oriëntatiepunten van het voorhanden hebben van gas- en luchtwapens, omdat revolvers met kaliber 6mm flobert minder schietkracht hebben en derhalve minder dodelijk zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een vuurwapen voorhanden te hebben. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en munitie, waarmee gemakkelijk dodelijk letsel kan worden toegebracht, vormt een groot gevaar voor de samenleving. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient streng tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan te worden opgetreden. De verdachte is geen first offender.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen voor het bezit van een vuurwapen plegen te worden opgelegd. Die hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Indien enkel gelet zou worden op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting zou voor het onderhavige feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden in de rede liggen, waarbij het hof ook gewicht geeft aan de bijzondere ernst en maatschappelijke gevolgen van vuurwapenbezit en vuurwapengebruik in Amsterdam.
Het hof ziet niettemin in het navolgende aanleiding om voor het onderhavige feit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof stelt voorop dat de verdachte thans rekenschap zal moeten geven voor het feit dat hij tijdens een proeftijd ter zake van een eerdere voorwaardelijke veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen opnieuw in de fout is gegaan. Dat betekent dat het hof hierna de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden zal gelasten.
Anderzijds neemt het hof bij het achterwege laten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het nieuw gepleegde feit in aanmerking dat, naar het hof aannemelijk oordeelt, de verdachte zich tot het bewaren van het vuurwapen door een ander heeft laten bewegen en ermee de straat op is gegaan in een (vergeefse) poging te voorkomen dat zijn moeder uit de woning zou worden gezet. Ook neemt het hof in aanmerking dat op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het goed gaat met de verdachte, en dat hij zich aan de afspraken houdt die zijn gemaakt in het kader van de bijzondere voorwaarden behorende bij de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan thans de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging en (gedeeltelijke) verlenging wordt gevorderd. Vanwege het voortdurende belang van die afspraken zal het hof dezelfde voorwaarden verbinden aan een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over het soort kaliber van het vuurwapen ziet het hof geen grond om de strafmaat verder te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 september 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, te weten tot één maand gevangenisstraf, en dat de proeftijd voor het overige deel met een jaar wordt verlengd.
De raadsvrouw heeft verlenging van de proeftijd gevorderd.
De verdachte heeft zich in de onderhavige strafzaak schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, terwijl hij nog maar kort in de proeftijd liep van een veroordeling tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf voor eveneens vuurwapenbezit. Gebleken is derhalve dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een soortgelijk strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de volledige voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht geen termen aanwezig om te volstaan met verlenging van de proeftijd. Het hof oordeelt eveneens dat niet kan worden volstaan met een last tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging met een eventuele verlenging van de proeftijd voor het overige. Dat de voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de tenuitvoerlegging thans wordt gelast tevens is opgelegd ter zake van een ander soort misdrijf, maakt dit niet anders.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich na oproep te melden bij reclassering Inforsa, op [adres 2] en zich gedurende de proeftijd moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd meewerkt aan een intake en een eventueel daaruit voortvloeiend behandelvoorstel bij Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa dan wel Indaad of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd wordt verplicht, indien dit geïndiceerd blijkt, om in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te verblijven zoals Cordaan of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 september 2019, parketnummer 23-000712-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.J.A. Duker en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]