ECLI:NL:GHAMS:2022:3098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
23-001825-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak tasjesroof; veroordeling voor diefstal; herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor een tasjesroof (zaak A) en diefstal van een fiets (zaak B). Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tasjesroof, omdat de herkenning door een verbalisant niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de diefstal van een lokfiets, die op 13 augustus 2020 te Alkmaar had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, maar dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar het hof legde een geldboete van €300 en zes dagen hechtenis op. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, omdat de opgelegde straf niet proportioneel was ten opzichte van het gepleegde feit. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het in zaak A tenlastegelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001825-21
datum uitspraak: 1 november 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-023983-21 (zaak A) en 15-231368-20 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1979,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-023983-21 (zaak A):
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te Alkmaar, op de openbare weg, te weten het Leonard Springerpad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één handtas met inhoud (waaronder één portemonnee welke onder meer bevatte contant geld en/of één of meer (bank)pas(sen) en/of één rijbewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat onverhoeds en/of van achteren de handtas met een ruk van meer dan geringe kracht uit haar ( [slachtoffer01] ) hand werd weggenomen;
Zaak met parketnummer 15-231368-20 (gevoegd, zaak B):
hij, op of omstreeks 13 augustus 2020 te Alkmaar, een (lok)fiets (merk: Stella), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Stichting [stichting01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak A

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het in zaak A tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. De ter terechtzitting aan de orde gekomen onduidelijkheid omtrent in het dossier genoemde tijdstippen, kan worden gepasseerd omdat het om een kennelijke verschrijving gaat. Voor het geval het hof dat oordeel niet is toegedaan, heeft de advocaat-generaal het voorwaardelijke verzoek gedaan verbalisant [verbalisant01] een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken, dan wel te horen als getuige, met betrekking tot de onduidelijkheden over de genoemde tijdstippen in de processen-verbaal.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A is tenlastegelegd. De herkenning van de verdachte is gebaseerd op een foto waarop slechts een deel van het gezicht van de persoon te zien is. Daarnaast stroken de genoemde tijdstippen van de melding en het aantreffen van de verdachte in de processen-verbaal niet met de vermoedelijk door de dader afgelegde afstand.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 25 januari 2021 vond een tasjesroof plaats in het park De Hout te Alkmaar. Aangeefster geeft als signalement van de dader op: man, rond 30 jaar, lang, slank postuur, ruim op de heupvallende jas, type ski jack, kleur wit grijs, donkere broek, zwarte, fijn gebreide muts, lang model. Getuige [getuige01] - die de vermeende dader op enig moment bij zijn schouder heeft vast gepakt - geeft als signalement van de dader: negroide man, smal, eind 40 jaar, zwarte muts, witte jas, grijze hoodie onder zijn jas en groene broek. Getuige [getuige02] heeft met haar telefoon een serie foto’s gemaakt van de persoon die aangeefster als dader van de straatroof aanwees en die op dat moment heel hard voorbij rende. Verbalisant [verbalisant01] heeft met zijn eigen telefoon een foto gemaakt van de foto waarop een persoon te zien is, die onder meer een zwarte muts, een dikke witte halflange jas en een zwarte broek draagt en van wie het gezicht - na inzooming van de foto - gedeeltelijk aan de linkerzijde zichtbaar is.
Verbalisant [verbalisant01] wordt vervolgens tijdens de zoektocht naar de dader aangesproken door een anoniem gebleven getuige, die hem vroeg of hij een lange, slungelige, donkere man zocht. Zij noemde vervolgens [adres02] .
Op de kruising Tooroplan en Roggenstraat ziet verbalisant [verbalisant01] de verdachte lopen en merkt hij de verdachte aan als de verdachte van de straatroof. Hierover verbaliseert [verbalisant01] dat de verdachte aan het opgegeven signalement voldeed, omdat hij een mager postuur, donkere huidskleur en een huidverkleuring van zijn linkerwang had. In het proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2021 licht verbalisant [verbalisant01] de herkenning nader toe: hij herkent de verdachte als zijnde de man van de eerder verkregen foto omdat hij zag dat de dader op de foto een herkenbare huid verkleuring op zijn linkerwang had en hij zag dat de verdachte deze verkleuring op zijn linkerwang had.
Op het moment van de aanhouding zijn een drietal foto’s van de verdachte gemaakt. De verdachte draagt op deze foto’s een blauw jack, een blauwe trainingsbroek, gekleurde trainingsschoenen en een bruine pet.
Oordeel over de betrouwbaarheid van de herkenning
Het hof stelt vast dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant is gebaseerd op een eigen waarneming en vergelijking, die inhield dat hij zag dat de verdachte een huidverkleuring op zijn linkerwang had, die hij ook zag op de wang van de persoon van de foto die aan hem was verstrekt. Daarnaast voldeed de verdachte aan het opgegeven signalement (mager postuur, donkere huidskleur), aldus de verbalisant.
Het hof stelt voorop dat voor een (gezichts)herkenning door vergelijking van een vermeende dader met een persoon die op een foto is vastgelegd, in beginsel specifieke deskundigheid noodzakelijk is. Ook de kwaliteit van de foto en de invalshoek waaruit de foto is genomen spelen daarbij een rol. In het geval de herkenner de vermeende dader niet (ambtshalve) kent en de herkenning (mede) plaats vindt op basis van specifiek, onderscheidende gezichtskenmerken is een duidelijk omschrijving van dit kenmerk tenminste vereist.
Het hof stelt vast dat op de (ingezoomde) foto die voor de herkenning is gebruikt en op de (gelaat)foto’s die van de verdachte direct na zijn aanhouding en nadien (in opdracht van de officier van justitie) zijn gemaakt voor het hof niet waarneembaar is of er sprake is van een huidverkleuring op de linkerwang die zodanig specifiek en onderscheidend is (en voldoende is omschreven), dat op basis daarvan kan worden geoordeeld dat de betreffende herkenning betrouwbaar is. Het hof stelt voorts vast dat het bij de herkenning gebruikte signalement slechts enkele algemene kenmerken bevat. Het vorenstaande in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat het hof de herkenning door de verbalisant onvoldoende betrouwbaar acht en niet zal gebruiken voor het bewijs.
Nu de verdachte consistent heeft verklaard niet diegene te zijn geweest die de tasjesroof heeft gepleegd, hij niet staande gehouden is in de nabije omgeving van de plaats van het delict, het aangetroffen “natte spoor” niet leidt tot een plaats waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte er die dag, kort na het incident, is geweest, in zijn woning geen natte kleding is aangetroffen en hij tijdens de aanhouding kleding droeg die geen enkele gelijkenis vertoont met de kleding van de vermoedelijke dader en derhalve op basis van de overige bewijsmiddelen niet kan worden geoordeeld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, dient de verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de advocaat-generaal tot het horen van of nader opmaken van een aanvullend proces-verbaal door verbalisant [verbalisant01] ter zake van de in het dossier gerelateerde tijdsstippen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
hij op 13 augustus 2020 te Alkmaar een lokfiets (merk: Stella) die toebehoorde aan Stichting [stichting01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een lokfiets. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Bovendien is fietsendiefstal een ergerlijk feit waarmee financiële schade en overlast aan de gedupeerde kan worden veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 oktober 2022 is hij eerder, te weten op 7 februari 2018, onherroepelijk veroordeeld ter zake van winkeldiefstal.
Het hof heeft acht geslagen op de straf die bij een fietsendiefstal pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-afspraken. Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte:
- Volgnummer 1: 1 STK Gereedschap;
- Volgnummer 2: 2 STK Handschoen;
- Volgnummer 3: 1 STK Gereedschap;
- Volgnummer 4: 1 STK Gereedschap.
Het hof is van oordeel dat het nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
- Volgnummer 5: 6 STK Sleutel.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] (zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 291,05 aan materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is door de rechtbank Leeuwarden bij het onder parketnummer 17-080113-03 gewezen vonnis van 22 januari 2004 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk.
De veroordeelde is krachtens een besluit van 18 juni 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 30 juni 2015. De proeftijd besloeg een periode van 2190 dagen.
Naar aanleiding van het in zaak B tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie op 15 september 2020 een schriftelijke vordering ingediend, strekkend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen omdat de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de vordering voor een periode van 180 dagen toegewezen.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ook in hoger beroep aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op de vordering dezelfde beslissing dient te worden genomen als de rechtbank heeft gedaan.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet in verhouding staat tot de ernst van het gepleegde feit.
Het hof overweegt als volgt. Nu vaststaat dat de verdachte in de proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd, bestaat er in beginsel aanleiding om de vordering toe te wijzen. Echter, gelet op het bewezenverklaarde feit, te weten diefstal van een lokfiets, acht het hof herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen niet proportioneel. Het hof zal dan ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Volgnummer 1: 1 STK Gereedschap;
  • Volgnummer 2: 2 STK Handschoen;
  • Volgnummer 3: 1 STK Gereedschap;
  • Volgnummer 4: 1 STK Gereedschap.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: volgnummer 5: 6 STK Sleutel.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2022.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]