ECLI:NL:GHAMS:2022:3070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
30 oktober 2022
Zaaknummer
200.315.703/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker, betrokken in een belastingprocedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst, op 24 augustus 2022 verzocht om wraking van de raadsheren H.E. Kostense, N. Djebali en J-P.R. van den Berg. De verzoeker stelde dat de raadsheren vooringenomen waren en geen beoordeling wilden geven over zijn fiscale woonplaats. De raadsheren hebben op 9 september 2022 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en op 12 september 2022 heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 september 2022, waarbij verzoeker om medische redenen niet aanwezig was.

De wrakingskamer heeft de gronden voor het wrakingsverzoek beoordeeld. Volgens de vaste rechtspraak moet een rechter vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de raadsheren. Het compromisvoorstel dat door de raadsheren was gedaan, werd niet als een juridisch oordeel beschouwd, maar als een poging om partijen tot een minnelijke schikking te brengen. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen begin van vooringenomenheid was aangetoond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.315.703/01
zaaknummer hoofdzaak : 22/00085 tot en met 22/00091
beslissing van de wrakingskamer van 21 september 2022
inzake het op 24 augustus 2022 gedane verzoek namens
[naam]
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De gang van zaken tot nu toe

1.1
In de procedure tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst, bij het gerechtshof Amsterdam geregistreerd onder voormelde zaaknummers, heeft verzoeker ter zitting van de meervoudige belastingkamer van 24 augustus 2022 verzocht de raadsheren mrs. H.E. Kostense, N. Djebali en J-P.R. van den Berg (hierna: de raadsheren) te wraken. De gronden die verzoeker daarvoor heeft aangevoerd, zijn opgenomen in het proces-verbaal van die zitting.
1.2
De raadsheren hebben op 9 september 2022 de wrakingskamer schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en op 12 september 2022 een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven.
1.3
De verzoeker heeft eveneens op 12 september 2022 een nadere toelichting op zijn wrakingsverzoek ingediend.
1.4
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 21 september 2022 plaatsgevonden. Verzoeker heeft medegedeeld dat hij om medische redenen niet aanwezig kon zijn bij de behandeling. De raadsheren zijn met bericht van verhindering evenmin verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

De hoofdzaak betreft het hoger beroep en incidenteel hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad – tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2019 en tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2020.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker voert als gronden voor wraking van de raadsheren het volgende aan. De raadsheren hebben geen beoordeling willen geven over de fiscale woonplaats van de verzoeker. Daarnaast zijn de raadsheren vooringenomen en partijdig. Zij houden de inspecteur de hand boven het hoofd en het door de raadsheren gedane “compromisvoorstel” is niet als een reëel en neutraal voorstel aan te merken.
3.2
De raadsheren hebben zich in hun schriftelijke reactie – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
De wrakingskamer behandelt de aangevoerde gronden voor het wrakingsverzoek gezamenlijk. Uit het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige belastingkamer van 24 augustus 2022 blijkt niet van vooringenomenheid van de raadsheren of dat de vrees van verzoeker daarvoor gerechtvaardigd is. De voorzitter heeft ter zitting een aantal malen meegedeeld dat het hof na afloop van de zitting een beslissing zal nemen over de geschilpunten in de hoofdzaak, waaronder het punt ten aanzien van de fiscale woonplaats van verzoeker. Het compromisvoorstel houdt, zo blijkt uit de toelichting die de voorzitter erbij heeft gegeven, geen juridisch oordeel in van het hof over de geschilpunten, maar is enkel bedoeld om te trachten partijen onderling de zaak te laten regelen door middel van een minnelijke schikking en dus als voorzet voor een praktische oplossing voor het geschil van partijen. Waar de verzoeker schijn van partijdigheid ziet, ziet de wrakingskamer hiervan zelfs geen begin.
4.4
Het voorgaande leidt tot de beslissing dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is op 29 september 2022 gegeven door mr. P.F.E. Geerlings, A.M. van Amsterdam en J.W.M. Tromp, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier.
Mrs. A.M. van Amsterdam en J.W.M. Tromp zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.