ECLI:NL:GHAMS:2022:3043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.584/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notarissen en oud-kandidaat-notaris over onterecht in rekening gebrachte uren en niet-ontvankelijkheid van nieuw geformuleerde klachten in hoger beroep

In deze zaak heeft klaagster, een B.V. die als holdingmaatschappij opereert in de foodservice markt, een klacht ingediend tegen twee notarissen, waaronder een oud-kandidaat-notaris, over de in rekening gebrachte uren voor verrichte werkzaamheden. Klaagster stelt dat zij nooit opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden. De klacht is ingediend in hoger beroep na een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam, die op 7 maart 2022 de klacht ongegrond verklaarde. Klaagster heeft op 1 april 2022 een beroepschrift ingediend, waarna de notarissen op 16 juni 2022 een verweerschrift hebben ingediend. De zaak is behandeld op 29 september 2022, waarbij zowel klaagster als de notarissen aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Klaagster heeft op 15 januari 2018 een e-mail gestuurd naar de oud-kandidaat-notaris met het verzoek om een bespreking over herstructurering van de groep. Tijdens deze bespreking op 16 januari 2018 zijn er afspraken gemaakt, maar klaagster betwist dat er een opdracht is gegeven voor de werkzaamheden. De notarissen hebben op 14 mei 2018 een factuur gestuurd voor de werkzaamheden, maar klaagster heeft deze niet betaald, omdat zij stelt dat er geen opdracht was gegeven. De kantonrechter heeft in een vonnis van 5 februari 2021 geoordeeld dat er geen opdracht tot stand is gekomen.

In hoger beroep heeft het hof de klacht van klaagster opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de kamer de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beslissing van de kamer zouden kunnen ondermijnen. De nieuwe klachten van klaagster zijn niet-ontvankelijk verklaard, en de beslissing van de kamer is bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de notarissen niet in strijd hebben gehandeld met de beroeps- en gedragsregels, en dat de klacht ongegrond is.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.309.584/01 NOT
nummer eerste aanleg : 683347/NT 20-14, 683348/NT 20-15
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 oktober 2022
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. J.A. Zee, advocaat te Amsterdam,
tegen

1.mr. [geïntimeerde 1] ,

notaris te [vestigingsplaats] ,
2. mr. [geïntimeerde 2] ,
oud-kandidaat-notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigden: mr. J. Booij en mr. M.C.J. Höfelt, beiden advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notarissen (afzonderlijk: de notaris en de oud-kandidaat-notaris) genoemd.

1.De zaak in het kort

De notarissen hebben uren bij klaagster in rekening gebracht voor verrichte werkzaamheden. Klaagster stelt dat zij nooit opdracht heeft gegeven voor die werkzaamheden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 1 april 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 7 maart 2022 (ECLI:NL:TNORAMS:2022:9).
2.2.
De notarissen hebben op l6 juni 2022 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 29 september 2022. Klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam 1] (hierna: [bestuurder] ), en haar gemachtigde zijn verschenen. De notarissen – de oud-kandidaat-notaris langs digitale weg – en hun gemachtigden zijn eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster en mr. Booij aan de hand van overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Klaagster opereert als holdingmaatschappij voor het [appellante] -concern dat handelt in de foodservice markt. De notarissen waren ten tijde van de verweten gedragingen beiden werkzaam op het kantoor [naam 3] International LLP (hierna: het kantoor).
3.2.
Op 15 januari 2018 heeft [naam 2] (hierna: [naam 2] ), financieel consultant van klaagster, een e-mail gezonden aan de oud-kandidaat-notaris met het verzoek een bespreking op 16 januari 2018 te houden over herstructurering van de [appellante] -groep.
3.3.
Voorafgaand aan het overleg op 16 januari 2018 is telefonisch contact geweest tussen [naam 2] en de oud-kandidaat-notaris. Bij de bespreking van 16 januari 2018 waren [bestuurder] , [naam 2] de oud-kandidaat-notaris en een fiscalist-kantoorgenoot van de oud-kandidaat-notaris aanwezig.
3.4.
Op 18 januari 2018 heeft de oud-kandidaat-notaris namens de notaris een opdrachtbrief gestuurd aan klaagster, met het verzoek deze voor akkoord te tekenen. In de begeleidende e-mail heeft de oud-kandidaat-notaris geschreven:
“I expect to provide the advisory memo on the legal structuring approach alternatives in one business day following receipt.”
3.5.
In een e-mailbericht van 26 maart 2018 heeft [naam 2] aan de oud-kandidaat-notaris geschreven:
“Thank you for your time this morning, as discussed over the phone please share the engagement letter with me and I will sign in on behalf of [appellante] , once signed we will need your assistance with a quotation for the following:- 3rd party Manufacturing agreements- Trade marks rights- 3rd party Distributor agreement”Vervolgens heeft [naam 2] diezelfde dag per e-mail aan [bestuurder] geschreven:
“I spoke to [naam 3] over the agreement that we need to put in place in order for them to give a quotation could you please sign the engagement letter that they have provided to you at the time?”Daarop antwoordde [bestuurder] :
“ [naam 2] being an engagement letter with no strings, feel free to sign it, as CFO you have authority.”
3.6.
Op 28 maart 2018 heeft [naam 2] de opdrachtbrief getekend.
3.7.
Op 3 april 2018 heeft telefonisch contact plaatsgevonden over de onderwerpen

3rd party Manufacturing agreements”,“Trade marks rights”en
“3rd party Distributor agreement”met IE-advocaten van het kantoor. In een e-mail van 3 april 2018 heeft een van deze advocaten klaagster in contact gebracht met een medewerker van het kantoor in Londen om deze werkzaamheden voor klaagster op te pakken.
3.8.
Op 14 mei 2018 heeft het kantoor een factuur voor de werkzaamheden aan klaagster gezonden. Bij e-mail van 30 mei 2018 heeft de oud-kandidaat-notaris aan [naam 2] geschreven
: “The erroneously issued invoice contained a number of time entries which we normally do not charge to our clients. We will send a different invoice at a later stage.”
Op 26 juni 2018 is een nieuwe factuur verzonden aan klaagster.
3.9.
Klaagster heeft de factuur niet betaald, stellende dat zij aan het kantoor geen opdracht had verstrekt om juridisch en fiscaal advies te geven en dat uitsluitend sprake was van een ‘fee quote’.
3.10.
Het kantoor heeft op 27 januari 2020 klaagster gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat klaagster wordt veroordeeld tot betaling van de factuur van 26 juni 2018 ad € 6.881,85, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
3.11.
Bij vonnis van 5 februari 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van het kantoor afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen:
“(..) 4.2 Volgens [het kantoor]heeft [appellante] al in januari 2018 opdracht (..) gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden van 16 en 17 januari 2018. Gelet op de gemotiveerde betwisting heeft [het kantoor] onvoldoende onderbouwd dat [appellante] voorafgaande aan de bijeenkomst op 16 januari 2018 opdracht heeft gegeven voor ‘on the clock’ werkzaamheden. (..) Uit de e-mail van [geïntimeerde 2] van 16 januari 2018 waarin hij de bijeenkomst van later op de dag bevestigt blijkt niet dat betaald moet worden voor de werkzaamheden. (..) Van advocaten en notarissen mag verwacht worden dat wanneer in de precontractuele fase afgesproken wordt dat voor werkzaamheden zal worden betaald, hier heldere afspraken over worden gemaakt.
4.3
Dat [appellante] tijdens de bijeenkomst op 16 januari 2018 een instructie heeft gegeven tot betaalde werkzaamheden blijkt niet uit de e-mail van [bestuurder] die verstuurd is na de bijeenkomst. (..) De opdracht van [appellante] blijkt ook niet uit de door [het kantoor] verstuurde brief van 18 januari 2018. (..) [appellante] heeft op 28 maart 2018 de offerte van 18 januari 2018 ondertekend. Daarmee heeft [appellante] alsnog het aanbod van [het kantoor] aanvaard. Na 17 januari 2018 heeft [het kantoor] echter geen uren meer in rekening gebracht voor dit project.
De uren in maart en april 2018
4.4
[het kantoor] stelt dat door ondertekening van de brief van 18 januari 2018 ook de IE-werkzaamheden zijn overeengekomen. [appellante] betwist dit. In de brief van 18 januari 2018 staat niets vermeld over IE-werkzaamheden. In de e-mail van 26 maart 2018 van [naam 2] aan [geïntimeerde 2] staat vermeld dat [appellante] na ondertekening een offerte wil voor IE-werkzaamheden. (..) Uit deze gang van zaken volgt dat ook deze werkzaamheden acquisitief van aard zijn. (..)”
3.12.
Het kantoor heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis en de factuur van 26 juni 2018 aan klaagster gecrediteerd.
3.13.
De kamer heeft in een tussenbeslissing van 16 juni 2020 bepaald dat klaagster in de gelegenheid wordt gesteld om het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Notariaat (hierna: de Geschillencommissie) en dat de behandeling van de klachten tegen de notaris en de oud-kandidaat-notaris voor onbepaalde tijd wordt geschorst.
3.14.
Klaagster heeft naar aanleiding van de uitspraak van de kamer van 16 juni 2020 het geschil met het kantoor voorgelegd aan de Geschillencommissie en verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade. Bij beslissing van 3 november 2021 heeft de Geschillencommissie klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht en het volgende overwogen:
“Vaststaat dat de rechtbank Amsterdam op 5 februari 2021 reeds een oordeel heeft gegeven over de totstandkoming van de opdracht aan de notaris. Arbiters oordelen dat dit vonnis van deze rechtbank de bevoegdheid van de arbiters niet aantast. (..) Echter, nu de rechtbank beslist heeft dat er geen opdracht tot stand is gekomen en door partijen niet gesteld is of gebleken is dat er nieuwe of andere omstandigheden zijn die van invloed zijn voor de vaststelling van de vraag of er een opdracht is gegeven, kunnen arbiters tot geen andere conclusie komen dan dat tussen partijen niet is komen vast te staan dat er een opdracht tot stand is gekomen in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van het reglement. (..)”

4.De klacht

Klaagster verwijt de notarissen dat zij in strijd met artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg 2011) hebben gehandeld. Volgens klaagster hebben de notarissen niet tijdig duidelijkheid verschaft over de financiële consequenties van hun inschakeling. Het kantoor had klaagster vóór het eerste gesprek op 16 januari 2018 over de financiële consequenties moeten voorlichten. Daarvan is volgens klaagster geen sprake geweest. Daarbij komt dat zelfs uren in rekening zijn gebracht voor werkzaamheden die plaatsvonden vóór 28 maart 2018, toen de opdrachtbrief is ondertekend.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notarissen ongegrond verklaard.
Omvang van het hoger beroep
5.2.
Klaagster heeft op 3 november 2021 een brief met bijlagen, waaronder de beslissing van de Geschillencommissie, aan de kamer gezonden waarin klaagster verzoekt de klachtprocedure voort te zetten. In die brief heeft klaagster eveneens haar klacht uitgebreid met twee nieuwe klachten welke klachten zij ook in hoger beroep heeft gehandhaafd.
5.3.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt (Wna). Het hof kan geen kennis nemen van klachtonderdelen die pas in de loop van de procedure zijn aangevoerd. De nieuwe klachten van klaagster zijn niet als klacht in het klaagschrift geformuleerd en het hof zal, anders dan de kamer, daarom deze klachten niet-ontvankelijk verklaren.
Beoordeling klacht
5.4.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de oud-kandidaat-notaris, evenals in eerste aanleg, het volgende – kort samengevat – verklaard.
In het eerste telefoongesprek met [naam 2] op 15 januari 2018, waarin [naam 2] hem had meegedeeld dat klaagster met spoed een advies omtrent de herstructurering van de groep van klaagster nodig had, heeft hij [naam 2] meegedeeld dat het kantoor daarvoor hetzelfde – bij [naam 2] bekende – kortingstarief zou hanteren. Het notariële team van het kantoor had in de periode 2010-2018 al frequent advieswerkzaamheden verricht voor een onderneming waarvoor [naam 2] (toen) werkte en [naam 2] was bekend met de door het kantoor gehanteerde tarieven. Daarop heeft [naam 2] hem geantwoord dat dat geen enkel probleem was. Tijdens de bespreking op 16 januari 2018, waarbij de oud-kandidaat-notaris, [bestuurder] en [naam 2] aanwezig waren, is vervolgens meegedeeld dat verdere werkzaamheden ‘on the clock’ zouden zijn, waarmee de namens klaagster aanwezigen akkoord waren. Aan het kantoor is toen dan ook een opdracht verstrekt. De engagement letter moest wel nog worden goedgekeurd door een fiscalist van het kantoor en deze is met de grootst mogelijke spoed opgesteld omdat klaagster expliciet om spoedeisendheid had verzocht. De oud-kandidaat-notaris had elke week contact met [naam 2] . Het woord ‘pitch’ is nooit gevallen en het was de notarissen ook niet bekend dat klaagster andere kantoren voor een ‘pitch’ had benaderd.
5.5.
Klaagster betwist dat de genoemde mededelingen betreffende het kortingstarief en werkzaamheden ‘on the clock’ zijn gedaan door de notarissen.
[bestuurder] heeft ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep, kort samengevat, verklaard dat de bespreking op 16 januari 2018 minder lang heeft geduurd dan uit de declaratie van 26 juni 2018 blijkt, dat klaagster slechts een ‘pitch’ van het kantoor wilde verkrijgen en dat klaagster tegelijkertijd ook andere kantoren daarvoor had benaderd.
5.6.
De kamer heeft geoordeeld dat, gelet op het door de notarissen gemotiveerd ingenomen standpunt, niet kan worden vastgesteld dat de notarissen in strijd hebben gehandeld met het in artikel 10 Vbg bepaalde. Daarbij is van belang dat de overgelegde stukken de juistheid van hun standpunt ook niet weerspreken. Integendeel, uit het feit dat de notarissen al op 18 januari 2018 een engagement letter aan klaagster hebben gestuurd, zou eerder kunnen worden afgeleid dat op 16 januari 2018 door klaagster al concreet van een opdracht en niet van een ‘pitch’ sprake was. Uit het enkele feit dat de kantonrechter in zijn vonnis van 5 februari 2021 heeft geoordeeld dat het kantoor niet heeft weten aan te tonen dat aan haar een opdracht voor ‘on the clock’ werkzaamheden was verstrekt, kan, anders dan klaagster meent, nog niet worden afgeleid dat een dergelijke opdracht
nietis verstrekt, en evenmin dat de notarissen daarbij niet transparant zijn geweest over de door hen gehanteerde tarieven. Dat de notarissen in de procedure bij de kantonrechter in het ongelijk zijn gesteld betekent nog niet dat zij klachtwaardig hebben gehandeld.
5.7.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de kamer aan en maakt die tot de zijne. Het beroepschrift van klaagster, het verweerschrift van de notaris en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de kamer. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat de notarissen hebben verklaard dat de bespreking van 16 januari 2018 ruim vier uur heeft geduurd. Volgens de notarissen zijn tijdens die bespreking inhoudelijke vragen van klaagster uitvoerig besproken, diverse documenten gedeeld en zijn alternatieven voor de herstructurering van klaagster besproken. Zonder nadere toelichting van klaagster, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het, gelet op deze omstandigheden, enkel en alleen om een acquisitiegesprek of een pitch ging.
5.8.
In hoger beroep heeft klaagster nog naar voren gebracht dat het de kamer niet vrijstond af te wijken van de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld in het vonnis van 5 februari 2021. Deze stelling van klaagster treft geen doel. Het vonnis van de kantonrechter heeft in deze procedure geen gezag van gewijsde en ook is het civiele bewijsrecht niet van toepassing, anders dan klaagster meent.
5.9.
De conclusie is dat het beroep faalt en dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart de nieuwe klachten van klaagster niet-ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, A.D.R.M. Boumans en
J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 door de rolraadsheer.