ECLI:NL:GHAMS:2022:2844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
23-002360-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelen in strijd met voorschriften Wet Openbare Manifestaties tijdens demonstratie op de Dam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het handelen in strijd met voorschriften van de Wet Openbare Manifestaties (Wom) tijdens een demonstratie op de Dam op 24 mei 2020. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het deelnemen aan en organiseren van een demonstratie in een oneven week op zondag, terwijl dit volgens eerdere besluiten van de burgemeester en de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio alleen op even weken was toegestaan. Daarnaast werd de verdachte verweten zich niet te hebben gehouden aan de aanwijzing om de demonstratie op het Museumplein te houden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de Dam aanwezig was en zich niet aan de voorschriften heeft gehouden. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig moest worden verklaard vanwege innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij als deelnemer aan de demonstratie kan worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk in strijd had gehandeld met de voorschriften van de Wom en legde een taakstraf van 20 uur op. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd, en de verdachte werd strafbaar verklaard voor het eerste feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002360-20
datum uitspraak: 4 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (locatie Amsterdam) van 9 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-137408-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats,
in dezen voor de post domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2022.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2020 te Amsterdam, heeft gehandeld in strijd met een door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland gegeven voorschrift en/of beperking op grond van artikel 5 lid 1 en/of 6 Wet Openbare Manifestaties, immers heeft verdachte -gedemonstreerd en/of deelgenomen aan een demonstratie en/of betoging en/of een/die demonstratie en/of betoging georganiseerd (Pro-Palestina en/of tegen Israël) in een oneven week op zondag op de Dam, terwijl hij krachtens een besluit van de burgemeester van Amsterdam van 1 februari 2019 en/of een besluit van de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland van 21 mei 2020, alleen op de even weken op zondag mag demonstreren (Pro-Palestina en/of tegen Israël) op de Dam;
en/of
- ( vervolgens) zich voor het houden van een/die demonstratie en/of betoging (Pro-Palestina en/of tegen Israël) niet begeven naar de door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland toegestane en aangewezen locatie, zijnde het Museumplein;
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Amsterdam, heeft gehandeld in strijd met een door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland gegeven voorschrift en/of beperking en/of aanwijzing op grond van de artikelen 5 lid 1 en/of 6 van de Wet Openbare Manifestaties, immers heeft verdachte -in een oneven week op zondag op de Dam gedemonstreerd en/of deelgenomen aan een demonstratie en/of betoging en/of een/die demonstratie en/of betoging georganiseerd (Pro-Palestina en/of tegen Israël), terwijl hij krachtens een besluit van de burgemeester van Amsterdam van 1 februari 2019 en/of een besluit van de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland van 21 mei 2020, alleen op de even weken op zondag mag demonstreren (Pro-Palestina en/of tegen Israël) op de Dam
en/of
-(vervolgens) zich voor het houden van/deelnemen aan een/die demonstratie en/of betoging (Pro-Palestina en/of tegen Israël) niet begeven naar de door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland toegestane en aangewezen locatie, zijnde het Museumplein.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde partieel nietig moet worden verklaard, nu de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. De tenlastelegging mag niet zo zijn opgesteld dat het zogenoemde kwalificatieve deel niet aansluit bij de feitelijke omschrijving; dat levert een te grote discrepantie op. De onderdelen van de tenlastelegging onder 1 en 2, na het laatste gedachtestreepje, kunnen nimmer worden gekwalificeerd als handelen in strijd met een ‘voorschrift en/of beperking op grond van artikel 5 lid 1 en/of 6 Wet openbare manifestaties (Wom)’, nu de betreffende Wom-bepalingen niet de bevoegdheid omvatten te bepalen dat men zich dient te verplaatsen naar een andere locatie.
Het hof leest en begrijpt de tenlastelegging onder 1 en 2 in haar geheel en tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier waaruit blijkt dat de verdachte, kort gezegd, is voorgeschreven dat hij door hem te houden demonstraties om de week op de Dam mag houden en dat hij voor het houden van de door hem aangemelde demonstratie van 24 mei 2020 is verwezen naar het Museumplein. Verder geldt dat de aan het verweer ten grondslag liggende stelling dat de artikelen 5 en 6 Wom geen basis bieden om aanwijzingen te geven ten aanzien van de plaats waar een demonstratie wel en waar deze niet mag plaatsvinden, geen steun vindt in het recht. Van de gestelde innerlijke tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak feit 2

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de Wom op 5 juli 2020 niet op de verdachte van toepassing was, nu hij niet kan worden aangemerkt als een deelnemer aan de demonstratie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gezet dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft zich op 5 juli 2020 anderhalf uur op de Dam in de nabijheid van andere pro-Palestina demonstranten bevonden. Dit, in samenhang bezien met de achtergrond van de verdachte als frequente pro-Palestina demonstrant, maakt dat het niet anders kan dan dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het collectief in het openbaar uitdragen van een mening en dus heeft deelgenomen/bijgedragen aan een betoging in de zin van de Wom.
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken vast, dat de verdachte op 5 juli 2020 op de Dam aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat hij daar optrad als adviseur voor de heer [naam 1] en de heer [naam 2], die ieder aan een andere zijde van de Dam een eenmansdemonstratie pro-Palestina hielden. De verdachte heeft zich naar zijn zeggen van de ene kant van de Dam naar de andere kant van de Dam bewogen om [naam 1] en [naam 2] te adviseren, maar heeft zelf geen mening uitgedragen. Iets anders blijkt niet uit het dossier. Naar het oordeel van het hof blijkt niet uit het dossier dat de rol die de verdachte heeft gespeeld van dien aard was dat hij moet worden aangemerkt als deelnemer of iemand een bijdrage heeft geleverd aan een betoging in de zin van de Wom. Daarom moet de verdachte van hetgeen hem onder 2 is tenlastegelegd worden vrijgesproken.

Bewijsvoering feit 1 en bespreking van gevoerde bewijsverweren

Feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2019 heeft de burgemeester van Amsterdam de verdachte een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte meneer [verdachte],
U maakt al weer enige tijd met grote regelmaat gebruik van uw grondrecht om te betogen op
onder meer de Dam. U heeft eerder aangegeven in een kennisgeving en tijdens het inspreken in de commissie Algemene Zaken dat u voornemens bent uw protest op de Dam de komende jaren op deze wijze voort te zetten.
Bij de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting past dat een ieder zich mag uitspreken over elk
buitenlands conflict, zolang men zich houdt aan de Nederlandse wet. Daarbij mogen deze
grondwettelijke vrijheden niet misbruikt worden om een ander diezelfde vrijheid te ontnemen. Als burgemeester van Amsterdam ben ik ook verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid van al haar bewoners en bezoekers. Ik heb uw recht om te protesteren op de Dam tot op heden op geen enkele wijze in tijd of plaats beperkt. Voor de Amsterdamse driehoek van burgemeester, hoofdofficier van justitie en hoofdcommissaris is echter nu een grens bereikt. Op basis van de Wet openbare manifestaties (Wom) zal ik vanaf nu voorschriften aan uw demonstratie verbinden. In deze brief leg ik u uit waarom.
Grens bereikt
De politie en het openbaar ministerie hebben mij geïnformeerd over de wijze waarop u gebruik
maakt van uw demonstratierecht. Hieruit blijkt dat uw demonstraties op met name de Dam bij
herhaling leiden tot overlast, spanningen, ophef, (fysieke) confrontaties, wanordelijkheden,
geweld, strafbare feiten en overtredingen. Dit heeft tot gevolg dat de afgelopen weken veelvuldig
politie is ingezet en aangiftes zijn gedaan en er handhavend moest worden opgetreden. De politie
geeft aan dat ongeacht politietoezicht de demonstraties zowel verbaal, non-verbaal als fysiek
escaleren. Zowel u als de Pro Israël sympathisanten gedragen zich op de Dam steeds meer op
onaanvaardbare wijze én dat heeft invloed op een ieder die zich daar begeeft. Verder blijkt uit
politie informatie dat sprake is van een toenemende gegronde vrees dat bovenstaande incidenten
zich zullen blijven herhalen en mogelijk verergeren. Uw protest op de Dam over geweld dat buiten Amsterdam plaatsvindt, leidt zo uiteindelijk ook tot geweld op de Dam. Om verdere escalatie te voorkomen is besloten maatregelen te nemen. Hierbij wegen het beschermingsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de bijzondere omstandigheden van de demonstratielocatie zwaar mee.
Bescherming van ieders belang en grondrecht
U houdt uw demonstraties bij voorkeur op de Dam en in het weekend. Het plein behoort een ieder toe en als burgemeester dien ik naast uw belang ook de vrijheden en (grond-)rechten van andere gebruikers en bezoekers te beschermen. Het is onacceptabel dat met grote regelmaat slechts een handje vol mensen de Dam gebruikt voor één thema, als deze activiteiten regelmatig leiden tot wanordelijkheden en strafbare feiten. Dit raakt uiteindelijk ook de grondrechten van anderen.
Voorschrift op basis van de wet
De Wom biedt ruimte om de overweging om wel of geen voorschriften te stellen mede te laten
bepalen door de specifieke omstandigheden, het tijdstip en de locatie waar de demonstratie
plaatsvindt. Dit impliceert dat afhankelijk van de plaats van de demonstratie en de activiteiten die
daar op dat moment plaatsvinden, beperkingen gerechtvaardigd kunnen zijn ter bestrijding of
voorkoming van wanordelijkheden en in het belang van het verkeer. Door toenemende drukte in
de stad is het van belang de doorstroming van (voetgangers-) verkeer en het voorkomen van
overcrowding mee te laten wegen bij de besluitvorming van uw demonstratie. De in deze brief
omschreven belangen en omstandigheden en de toename van de door de politie geschetste
incidenten leveren bovendien een legitieme vrees voor wanordelijkheden op.
Ter voorkoming van confrontaties en strafbare feiten en in het belang van het verkeer en ter
voorkoming van verdere wanordelijkheden, stel ik wel op basis van artikel 5 lid 1 van de Wom dat u en uw sympathisanten enkel nog op en rond de Dam (zie kaartje: binnen het rood omlijnde
gebied) mogen demonstreren op de zondagen van de even weken, mits er op de Dam geen andere
grootschalige evenementen of demonstraties plaats vinden en u binnen het blauw omlijnde
gebied aan de paleiszijde blijft op de Dam. U blijft buiten het rood omlijnde gebied vrij om in de
rest van Amsterdam te betogen, mits u 50 meter afstand houdt van andere protestvormen en
evenementen. Uw betogingen dienen altijd vooraf op reguliere wijze aangemeld via het digitale
formulier die te vinden is op amsterdam.nl. Uw demonstratie mag nergens langer dan drie uur per dag duren.
Amsterdam staat voor het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting en het recht om te
demonstreren. Deze grondrechten gaan echter wel samen met verantwoordelijkheden. Mocht blijken dat u en/of uw sympathisanten niet voldoen aan bovenstaande voorschriften, strafbare feiten plegen en/of wanordelijkheden (dreigen) plaats (te) vinden, dan zal ik opdracht geven de demonstratie(s) te beëindigen.” [1]
In reactie op de kennisgeving door de verdachte van zijn voorgenomen demonstratie op de Dam van 24 mei 2020 is hem door de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio op 21 mei 2020 een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte heer [verdachte],
U heeft kennisgeving gedaan van uw voornemen om op zondag 24 mei van 13:00 tot 17:00 uur op de Dam een demonstratie te organiseren ‘voor de Palestijnen en tegen Israël’. U verwacht voor die demonstratie 30 deelnemers.
Op 1 februari 2019 heeft u van de burgemeester van Amsterdam een brief ontvangen die betrekking heeft op uw betogingen op de Dam in het kader van steun aan de Palestijnen. In de brief wordt ook de bredere context geschetst van de wijze waarop het gedrag van pro-Israël en pro-Palestina protesten en demonstraties leiden tot overlast, spanningen, ophef, (fysieke) confrontaties, wanordelijkheden, geweld strafbare feiten en overtredingen.
Helaas moet ik op basis van informatie van de politie vaststellen dat de situatie op de Dam niet is verbeterd. Sterker nog, recent zijn er meerdere incidenten geweest op de Dam in het kader van pro-Israël en pro-Palestina demonstraties en lijkt opnieuw sprake te zijn van escalatie. Derhalve zie ik geen mogelijkheid om het besluit van 1 februari vorig jaar te heroverwegen. Dat betekent dat de voorschriften die in die brief zijn gesteld op basis van artikel 5 lid 1 van de Wom, ter voorkoming van confrontaties en strafbare feiten en verdere wanordelijkheden, van kracht blijven.
Een van die voorschriften is dat u enkel in de even weken op de zondag voor maximaal drie uur mag demonstreren op de Dam. Ik stel vast dat de datum van uw voorgenomen demonstratie valt in een oneven weekend. Dat betekent dat uw demonstratie op dat moment niet kan plaatsvinden op de Dam. Dat geldt ook voor andere pro-Palestina demonstraties. Derhalve verwijs ik uw demonstratie naar het Museumplein. Het staat u vrij daar te betogen zolang u daarbij de verdere voorschriften in acht neemt, zoals omschreven in de brief uit 2019. Voor de volledigheid heb ik die brief bijgevoegd.
Aanvullend wijs ik u op de RIVM-richtlijn dat eenieder 1,5 meter afstand dient te houden van anderen. In het belang van de gezondheid dient u er zorg voor te dragen dat deelnemers aan uw demonstratie gedurende de gehele demonstratie 1,5 meter afstand tot elkaar houden, en dat anderen zich niet in uw demonstratie begeven.” [2]
Op 22 mei 2020 heeft de verdachte op zijn facebookpagina gemeld dat hij het niet eens was met de verplaatsing van zijn demonstratie naar het Museumplein en riep hij een ieder op om 24 mei 2020 naar de Dam te komen om te protesteren tegen Israël. Op 24 mei 2020 arriveerde de verdachte op de Dam met in zijn kielzog een tiental andere demonstranten, van wie enkelen Palestijnse vlaggen en een bord met daarop teksten gericht tegen Israël vasthielden. De verdachte sprak met een megafoon in zijn handen de andere demonstranten toe. De verdachte is door politieambtenaren aangesproken en aangezegd om zijn demonstratie te houden op het Museumplein. Vervolgens is de verdachte en zijn mede-betogers door politieambtenaren gevorderd te vertrekken. Nadat zij weigerden te vertrekken zijn zij aangehouden. [3]
Bespreking van verweren
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – op een aantal gronden bepleit dat de besluiten van 1 februari 2019 en 21 mei 2020, en daarmee de daarin gegeven aanwijzingen en beperkingen, onrechtmatig zijn. Het bestanddeel ‘voorschrift en/of beperking op grond van artikel 5 lid 1 en/of 6 Wet Openbare Manifestaties’ kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
Het hof zal hieronder de nummering van de verweren in de pleitnota aanhouden.
III
Het hof honoreert het verweer onder III, omdat geen sprake is van tijdens een betoging gegeven aanwijzingen, zodat artikel 6 Wom niet van toepassing is.
IV
Het hof verwerpt het verweer onder IV dat sprake zou zijn van een wettelijk niet toelaatbaar integraal demonstratieverbod, waarbij de aangemelde demonstratie van 24 mei 2020 niet op zijn merites is beoordeeld.
In de brief van 21 mei 2020, in samenhang met de daarbij opnieuw meegestuurde brief van 1 februari 2019, is toereikend – want voldoende concreet en met feiten onderbouwd – gemotiveerd dat en waarom de gestelde voorschriften en beperkingen aan de aangemelde demonstratie van 24 mei 2020 noodzakelijk zijn ter bescherming van de gezondheid en in het belang van het verkeer en ter bestrijding van en voorkoming van verdere wanordelijkheden. De voorschriften en beperkingen zijn door daartoe bevoegde autoriteiten gegeven. Dit leverde geen ontoelaatbare beperking op van het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd door art. 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De beperking was bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van onder meer wanordelijkheden, zoals bedoeld in het tweede lid van die verdragsbepaling. Voor de beperking bestond een dringende maatschappelijke noodzaak en zij was niet disproportioneel.
In het verweer is ook de feitelijke grondslag van de besluiten in de brieven van 1 februari 2019 en 21 mei 2020 bestreden. De verdachte heeft daarmee echter niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke grondslag van de genoemde besluiten gebrekkig is. Dat wordt niet anders doordat in de brief van 21 mei 2020 niet uitdrukkelijk is ingegaan op het idee van de verdachte dat het besluit over de verdeling van de zondagen tussen pro-Israël en pro-Palestina betogers niet langer gold. Uit de motivering van het besluit van 24 mei 2020 blijkt dat van een disproportionele beperking van het recht van de verdachte om te demonstreren geen sprake is.
Wat betreft het besluit van 1 februari 2019 verdient opmerking dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in zijn beslissing van 7 maart 2019 heeft geweigerd om het besluit van 1 februari 2019 te schorsen.
V
De raadsman heeft aangevoerd dat de autoriteiten moeten faciliteren dat demonstraties van personen met tegengestelde standpunten bij voorkeur ‘within sight and sound’ van elkaar kunnen plaatsvinden. Alleen wanneer ordehandhaving volstrekt disproportionele politie-inzet zou vergen, is een preventief demonstratieverbod gerechtvaardigd. Dergelijke bestuurlijke overmacht is ter zake van de demonstratie van 24 mei 2020 niet aannemelijk.
Op de gronden zoals hiervoor bij de bespreking van het verweer onder IV weergegeven, verwerpt het hof ook dit verweer.
VI t/m VIII
De raadsman heeft in zijn pleitnota onder VI betoogd dat het besluit van 21 mei 2020 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Onbegrijpelijk is dat de situatie op de Dam sinds de brief van 1 februari 2019 niet zou zijn verbeterd en dat sprake lijkt van escalatie, omdat demonstranten en tegendemonstranten sindsdien niet meer tegelijk mochten demonstreren. Niet is gemotiveerd dat meerdere incidenten zouden hebben plaatsgevonden en dat verdachte of zijn mede-betogers daarmee iets te maken hadden.
Onder VII is betoogd dat het besluit van 21 mei 2020 onrechtmatig is, omdat het is gebaseerd op het onrechtmatige generieke demonstratieverbod van 1 februari 2019.
Onder VIII is aangevoerd dat de gestelde beperkingen niet in overeenstemming zijn met artikelen 19 en 21 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikelen 10 en 11 van het EVRM. De aan de demonstratie verbonden voorschriften waren niet ‘necessary’ in de zin van artikelen 10 en 11 EVRM, althans berusten dezen niet op ‘relevant and sufficient reasons’.
Het hof verwerpt deze verweren op de gronden zoals hiervoor bij de bespreking van het verweer onder IV weergegeven. Daarbij verdient opmerking dat niet nodig is dat de verdachte of zijn mede-betogers bij eerdere incidenten betrokken zijn geweest om – ook voor hem – de gelegenheid om te demonstreren op een specifieke locatie te beperken, zoals dat is gebeurd. Van een onrechtmatig generiek demonstratieverbod is geen sprake en de beperking van de grondrechten van de verdachte kan de toets aan de genoemde verdragen doorstaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 mei 2020 te Amsterdam, heeft gehandeld in strijd met een door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland gegeven voorschrift en beperking op grond van artikel 5 lid 1 Wet openbare manifestaties, immers heeft verdachte
- deelgenomen aan een demonstratie en die demonstratie georganiseerd (pro-Palestina) in een oneven week op zondag op de Dam, terwijl hij krachtens een besluit van de burgemeester van Amsterdam van 1 februari 2019 en een besluit van de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland van 21 mei 2020, alleen op de even weken op zondag mag demonstreren (Pro-Palestina) op de Dam;
en
- zich voor het houden van die demonstratie (pro-Palestina) niet begeven naar de door de (plaatsvervangend) voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland toegestane en aangewezen locatie, zijnde het Museumplein.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in de voormelde voetnoten is verwezen. Het daar genoemde proces-verbaal is in de wettelijke vorm door een bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt. De daar genoemde geschriften zijn tot het bewijs gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De arrestatie en politiedetentie vormen een niet-noodzakelijke, althans disproportionele inbreuk op de artikelen 10 en 11 EVRM.
Het hof verenigt zich niet met het standpunt van de raadsman en overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte tweemaal is gevorderd de Dam te verlaten. De verdachte heeft hier vervolgens telkens geen gehoor aan gegeven. Dat de verbalisanten de verdachte daarop hebben gearresteerd, acht het hof geen disproportionele inbreuk op het betogingsrecht van de verdachte. Uit de bespreking van de verweren tegen de besluiten vloeit voort dat de daarbij gegeven beperking van de grondrechten van de verdachte de toets aan de artikelen 10 en 11 EVRM kan doorstaan. Toen bleek dat de verdachte zich aan die beperking niet hield, was zijn arrestatie een noodzakelijk en proportioneel middel.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en voor het onder 2 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wom. Ondanks dat hij wist dat een pro-Palestina demonstratie niet was toegestaan in de oneven weken op zondag op de Dam, en dat de kennisgeving van zijn voorgenomen demonstratie bij besluit van de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio was verboden op de Dam en verwezen naar het Museumplein, heeft de verdachte op 24 mei 2020 gedemonstreerd op de Dam. Toen hem is gevorderd de demonstratie te beëindigen en zich te begeven naar het Museumplein, weigerde hij. De verdachte heeft daarmee kenbaar gemaakt geen gehoor te geven aan regels en besluiten van het bevoegde gezag. Het hof acht in beginsel een geldboete passend en geboden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn beperkte financiële draagkracht, acht het hof echter raadzaam om een taakstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet openbare manifestaties.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. R. Kuiper en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2022.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Geschrift, doorgenummerde p. 5-6 van het politiedossier.
2.Geschrift, doorgenummerde p. 8-9 van het politiedossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1-3 doorgenummerd politiedossier.