ECLI:NL:GHAMS:2022:2842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
23-002673-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging door met een bestelbus op personen in te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de zaak heroverwogen. De verdachte had op 13 maart 2021 in Hippolytushoef met een bestelbus opzettelijk op zijn ex-vrouw en haar familie ingereden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar het hof achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn ex-vrouw en bedreiging van zijn ex-schoonvader. De rechtbank had de verdachte eerder tot 24 maanden gevangenisstraf veroordeeld, maar het hof legde een gevangenisstraf van 6 maanden op voor de bewezen feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact op de slachtoffers, maar het hof vond de eerdere straf te zwaar in verhouding tot de bewezenverklaring.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002673-21
datum uitspraak: 4 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-070267-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte is bij voormeld vonnis veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde. Door het openbaar ministerie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep van 1 oktober 2021 alleen gericht tegen de beslissingen over feit 2. Met betrekking tot de straf ten aanzien van het door de rechtbank onder 1 bewezenverklaarde zal het hof toepassing geven artikel 423, vierde lid, Sv.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] op dat moment liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] op dat moment liepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, met hoge snelheid en/of hevig accelererend de stoep op te rijden waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of haar kind [slachtoffer 3] op dat moment liepen, althans handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het onder 2 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de drie slachtoffers. Nu de verdachte met een bestelbus met een aanmerkelijke snelheid op de slachtoffers is ingereden, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij mogelijk zouden overlijden.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof het vonnis van de rechtbank dient te bevestigen. Hoewel de verdachte de bestuurder van de bestelbus was, kan uit zijn gedragingen niet worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Door de verdediging is in hoger beroep niet langer betwist dat de verdachte op 13 maart 2021 als bestuurder van een bestelbus in de Zonnebloemstraat te Hippolytushoef reed. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, leidt het hof het volgende af. De ex-schoonvader van de verdachte, [slachtoffer 1], de ex-vrouw van de verdachte, [slachtoffer 2] en de ex-zwager van de verdachte, [slachtoffer 4], liepen in de Zonnebloemstraat op de stoep. [slachtoffer 1] liep voorop met een kinderwagen met daarin de dochter, [slachtoffer 3], van de verdachte en zijn ex-vrouw. [slachtoffer 2] liep ongeveer twee meter achter hen. Ongeveer een meter rechtsachter haar liep [slachtoffer 4]. De verdachte is met de bestelbus van achteren ingereden op de slachtoffers. Het hof heeft op de camerabeelden waargenomen dat de bestelbus plotseling hevig accelereerde, schuin de rijbaan overstak en de stoeprand opreed. [slachtoffer 4] is van rechtsachter door de bestelbus geraakt, waardoor hij door de lucht vloog (de rechtbank heeft hiervoor de verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld). De bestelbus reed daarbij rakelings langs slachtoffer [slachtoffer 2]. Op het moment dat de cabine van de bestelbus haar gepasseerd is, veranderde de bestelbus abrupt van richting en reed deze de stoep af om weer op de rijbaan terecht te komen.
Het hof moet beoordelen of de gedragingen van de verdachte een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of een bedreiging op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opleveren.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de drie slachtoffers. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zich niet in de baan bevonden die de bestelbus heeft afgelegd. Geen van hen is daadwerkelijk door de bestelbus geraakt. De bus is rakelings langs [slachtoffer 2] gegaan en verdachte heeft de bus van de stoep afgestuurd voordat deze bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] was. Het hof ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de aanmerkelijke kans bestond op de dood van de slachtoffers. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van hetgeen hem onder 2 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Het hof acht de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Op het moment dat [slachtoffer 4] door de bestelbus werd geraakt en door de lucht vloog, liep [slachtoffer 2] ongeveer een meter links voor hem. De verdachte reed met de bestelbus rakelings langs haar rechterzijde. Door met een bestelbus, hevig accelererend de stoep op te rijden en zo dicht langs haar te rijden, heeft de verdachte de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven geroepen dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte heeft voor [slachtoffer 2] een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waarin als gevolg van de reactie van haarzelf of als gevolg van de beweging van de bestelbus, (delen van) haar lichaam door die bus gemakkelijk geraakt kon(den) worden. Uit de aard van het gedrag van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte deze kans en het daarbij voor de hand liggende zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] bewust heeft aanvaard. Daarbij komt nog dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte voorafgaand aan de gebeurtenissen op 13 maart 2021 in het kader van het bedreigen van [slachtoffer 2] met de dood, heeft gedreigd ‘hen één-voor-één te zullen aanrijden’.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte ook het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Nu de verdachte de bestelbus voordat deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft bereikt van hen heeft weggestuurd, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel van deze twee slachtoffers heeft aanvaard. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals onder 2 meer subsidiair ten laste gelegd. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zou worden aangereden met mogelijk fatale gevolgen, terwijl het opzet van de verdachte op het wekken van die vrees ook was gericht.
Van de bedreiging van [slachtoffer 3] moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat voor een veroordeling ter zake van bedreiging zoals hiervoor bedoeld onder meer vereist is dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.subsidiair
hij op 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, hevig accelererend de stoep is opgereden waar die [slachtoffer 2] op dat moment liep, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.meer subsidiair
hij op 13 maart 2021 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend met de door hem, verdachte, bestuurde bestelbus, hevig accelererend de stoep op te rijden waar die [slachtoffer 1] op dat moment liep.
Hetgeen onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair – welk feit thans in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof op de voet van artikel 423, vierde lid Sv de straf ten aanzien van feit 1 zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Nu het hoger beroep is gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde misdrijf, te weten op een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich door een familieruzie kennelijk zo erg gekrenkt gevoeld, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op zijn ex-vrouw en een bedreiging van zijn ex-schoonvader. Hij is met een bestelbus van achteren, hevig accelererend rakelings langs zijn ex-vrouw gereden en is zeer dreigend op zijn ex-schoonvader af gereden. Bovendien hebben zij gezien hoe hun schoonzoon en zwager hard door de bestelbus werd geraakt werd en letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft zijn ex-vrouw niet alleen ernstig in gevaar gebracht. Deze gebeurtenis moet voor haar en haar vader zeer schokkend en beangstigend zijn geweest.
Nu het hof niet een poging tot doodslag op de drie slachtoffers, maar een poging tot zware mishandeling en een bedreiging bewezen heeft verklaard, zal de straf aanzienlijk lager zijn dan door de advocaat-generaal is geëist.
Gelet op de ernst van met name het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 1 primair bewezenverklaarde op:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. R. Kuiper en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2022.
mr. N.J.M. de Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]