ECLI:NL:GHAMS:2022:2757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.304.449/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming en beslag op onroerend goed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.F. Puijk, vorderde een verbod op de gedwongen ontruiming van een onroerend goed, omdat het beslag op het betreffende pand zou zijn opgeheven voordat het executoriaal werd. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, had het pand echter verworven via een veiling na een executoriale beslaglegging. Het hof oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat het beslag op het onroerend goed was opgeheven, en dat de voorzieningenrechter terecht de ontruiming had toegestaan. Het hof bekrachtigde het eindvonnis van de voorzieningenrechter en verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis. De proceskosten werden aan de zijde van de geïntimeerde toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.304.449/01 SKG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/708921/ KG ZA 21-868
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. S.F. Puijk te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.T. van Dalen te Groningen.
Partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Verder verloop van het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 11 januari 2022 en 15 maart 2022 tussenarresten gewezen.
Bij eerstgenoemd tussenarrest heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Die zitting heeft niet plaatsgevonden.
Bij het tussenarrest van 15 maart 2022 heeft het hof beslist op een door [appellant] ingestelde incidentele vordering. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
[appellant] had op de voet van artikel 223 Rv gevorderd dat het hof bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van de appelprocedure [geïntimeerde] zou verbieden om over te gaan tot ontruiming van de [adres 1] te [plaats] , totdat in deze procedure zou zijn bepaald dat [geïntimeerde] daartoe gerechtigd zou zijn. Bij het tussenarrest van 15 maart 2022 heeft het hof deze incidentele vordering afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden totdat in de hoofdzaak eindarrest zou worden gewezen.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, zo begrijpt het hof, dat het hof het bestreden tussenvonnis en eindvonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van beide bestreden vonnissen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.

2.Feiten

2.1
De door de voorzieningenrechter in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.15 opgesomde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, met uitzondering van het onder 2.14 opgesomde feit. Daarmee zal het hof in het navolgende rekening houden. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die voldoende aannemelijk zijn geworden, zijn die feiten de volgende.
2.2
In februari 2007 heeft [appellant] de eigendom verworven van een aantal panden aan de [straat 1] te [plaats] , te weten de nummers [adres 2] en [adres 3] (samen destijds bekend onder kadastraal nummer [nummer 4] ) en de nummers [adres 4] , [adres 1] en [adres 5] (samen destijds bekend onder kadastraal nummer [nummer 1] ). Op de begane grond van nummers [adres 2] en [adres 4] werd destijds onder de naam [X] een eetgelegenheid geëxploiteerd. Dit onroerend goed wordt hierna steeds aangeduid met het desbetreffende nummer.
2.3
Op 25 juli 2007 heeft de Officier van Justitie op verzoek van de Belgische autoriteiten conservatoir beslag gelegd op alle hiervoor genoemde panden (en twee panden aan de [straat 2] in [plaats] ). De beslaglegging hield verband met een strafrechtelijk onderzoek dat in België tegen [appellant] en anderen liep. De beslaglegging had tot doel uiteindelijk te kunnen komen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 42.656.250,- per persoon.
2.4
[appellant] is bij vonnis van 17 juni 2010 door de Belgische rechter veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. In dat vonnis is het onroerend goed aan de [adres 2] - [adres 4] verbeurd verklaard. In het vonnis staat achter de huisnummers ”( [X] )”.
2.5
Nadien is overleg gevoerd met de beslaglegger over gedeeltelijke opheffing van het beslag. Gaandeweg was duidelijk geworden dat het pand op nummer [adres 5] (hierna: [adres 5] ) geen of nauwelijks verhaal zou bieden, gelet op de waarde van dat pand van destijds ongeveer € 80.000,- en de hoogte van de toenmalige hypotheekschuld van ongeveer € 78.000,-.
2.6
Op 16 november 2016 is een landmeetkundige van het Kadaster naar perceelnummer [nummer 1] gegaan om daar de kadastrale grens tussen [adres 4] en [adres 5] aan te wijzen. Daarbij is aan [adres 4] het nieuwe kadastrale nummer [nummer 2] gegeven en aan [adres 5] het nieuwe nummer [nummer 3] . In een relaas van bevindingen dat door het Kadaster is opgemaakt, staat dat dit is gebeurd naar aanleiding van ”splitsing, aangevraagd door De heer [appellant] (…)”.
2.7
Op 24 augustus 2017 heeft [appellant] een koopovereenkomst getekend voor de verkoop van [adres 5] voor € 80.000,- aan een derde.
2.8
Op 4 mei 2018 heeft het Functioneel Parket de deurwaarder bericht dat het beslag op (de twee panden aan de [straat 2] en) de [adres 1] en [adres 5] (beide met kadastraal nummer [nummer 1] ) was opgeheven en kon worden doorgehaald in de openbare registers, maar dat het beslag op de nummers [adres 2] en [adres 4] moest worden gehandhaafd. In het proces-verbaal van de deurwaarder van 7 mei 2018 staat onder meer het volgende:
GEDEELTELIJKEDOORHALING
(…) voor zover dit betrekking heeft op de percelen staande en gelegen te
(…)
[adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend [nummer 1]
[adres 5] te [plaats] , kadastraal bekend [nummer 1]
en aldus metIN STAND HOUDINGvan het conservatoir beslag op de registergoederen staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 2] en [adres 4]
(…).
2.9
Op 7 mei 2018 heeft de deurwaarder het proces-verbaal aangeboden bij het Kadaster. Het proces-verbaal is nog diezelfde datum ingeschreven, met daarbij de opmerking “niet (volledig) verwerkt stuk”. De dag erna heeft de deurwaarder het proces-verbaal gecorrigeerd en aan [adres 2] en [adres 4] , waarop het beslag nog moest blijven liggen, de kadastrale nummers [nummer 4] respectievelijk [nummer 1] toegevoegd.
2.1
Vervolgens heeft het Kadaster aan de deurwaarder een verzoek tot verbetering verzonden, met als reden:
  • Fout in de kadastrale aanduiding
  • (…) [plaats] [nummer 1] is niet meer actueel. (…) Verder is het niet duidelijk welke percelen beslagen blijven en bij welke percelen het beslag doorgehaald mag worden.
2.11
Op 8 augustus 2018 heeft [appellant] [adres 5] , [nummer 3] (“afkomstig van het oude [nummer 1] ”) ter uitvoering van de koopovereenkomst van 24 augustus 2017 geleverd aan een derde.
2.12
Bij notariële (royements)akte van 14 februari 2019 is onder meer opgenomen (onder H) dat namens de Officier van Justitie afstand werd gedaan van:
(…) het hierna sub H onder b gemelde beslag, zulks voorzover rustend op het hierna onder sub H onder b gemelde registergoed (…)
dat het conservatoire beslag, ingeschreven (…) op25 juli tweeduizend zeven(…) ten laste van[appellant] , voornoemd, GEDEELTELIJK IS VERVALLEN en wel voor zover die inschrijving rust op het woonhuis met bijbehorende grond,plaatselijk bekend te (…) [plaats] , [adres 5] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 3], (…), BLIJVENDE GEMELDE INSCHRIJVING OVERIGENS VAN VOLLE KRACHT EN WAARDE.
2.13
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau [appellant] geïnformeerd dat de confiscatiebeslissing van de Belgische rechtbank ten uitvoer zal worden gelegd door verhaal op de beslagen voorwerpen, waaronder op:
“onroerend goed, zijnde [adres 2] en [adres 3] (kadastraal [nummer 4] ) en [adres 4] (kadastraal [nummer 1] ) te [plaats] ”.
Vervolgens is op 15 oktober 2020 aan [appellant] betekend de kennisgeving dat de gelegde conservatoire beslagen zijn overgegaan in executoriale beslagen.
2.14
Uit een proces-verbaal van veiling van 28 juli 2021 en een akte van gunning van diezelfde datum blijkt dat voor een koopprijs van € 645.000,- aan [geïntimeerde] zijn gegund:
het perceel grond met bedrijfspand en bovenwoning en verder toebehoren, plaatselijk bekend (…) [plaats] , [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 4] , (…) (140m2);
het perceel grond met bedrijfspand en bovenwoning en verder toebehoren, plaatselijk bekend (…) [plaats] , [adres 4] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 2] , (…) (130 m2).
2.15
Bij exploot van 13 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] het proces-verbaal van veiling, de akte van gunning en het proces-verbaal van betaling laten betekenen aan onder meer [appellant] en is onder meer hij bevolen de percelen op nummers [adres 2] en [adres 4] binnen drie dagen te ontruimen en ter beschikking van [geïntimeerde] te stellen. Daarbij is [appellant] aangezegd dat, als hij niet aan het gegeven bevel zou voldoen, de percelen gedwongen zouden worden ontruimd.
2.16
Op 5 november 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van de Officier van Justitie bij het Kadaster een rectificatie-akte ingediend ter verbetering van de op 7 en 8 mei 2018 ingeschreven stukken, waarbij de op 25 juli 2007 door de Officier van Justitie gelegde beslagen gedeeltelijk waren doorgehaald. In deze rectificatie-akte staat onder meer:
Dat voornoemd kadastraal perceel gemeente [plaats] [nummer 1] , blijkens raadpleging van de Openbare Registers is omgenummerd naar de volgende twee kadastrale percelen en zodoende het conservatoir beslag voornoemd, is komen rusten op deze nieuwe kadastrale percelen, welke zich als volgt laten duiden:
1. De onroerende zaak met bestemming wonen, staande en gelegen aan het adres [adres 4] (…) te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 2] , en;
2. De onroerende zaak met bestemming wonen, staande en gelegen aan het adres [adres 5] (…) te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 3] ,
Dat het hiervoor genoemde conservatoir beslag op de oude kadastrale aanduiding,
namelijk de aanduiding: kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 1] door mij in opdracht van mijn requiranteGEDEELTELIJKwordt opgeheven maarUITSLUITENDten aanzien van kadastraal perceel:
De onroerende zaak met bestemming wonen, staande en gelegen aan het adres [adres 5] (…) te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 3] ;

3.Beoordeling

3.1
[appellant] vordert [geïntimeerde] te verbieden om over te gaan tot (gedwongen) ontruiming van [adres 1] , totdat in een bodemprocedure is bepaald dat [geïntimeerde] daartoe gerechtigd is, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente. Kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, heeft [appellant] daaraan ten grondslag gelegd, dat het beslag op [adres 1] al was opgeheven vóórdat de in 2007 gelegde beslagen executoriale beslagen werden. Daarom kan [geïntimeerde] niet rechtsgeldig de eigendom van [adres 1] hebben verworven, aldus [appellant] .
3.2
In het bestreden tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter de ontruiming van [adres 1] geschorst totdat in deze kortgedingprocedure eindvonnis zou zijn gewezen en partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in het geding te brengen. Bij het bestreden eindvonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] (en zijn mede-eiser) afgewezen en [appellant] (en zijn mede-eiser hoofdelijk) in de proceskosten en nakosten veroordeeld. Samengevat heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen. Met de verbetering op 5 november 2021 (zie hierboven rov. 2.16, hof) is duidelijk geworden dat het in 2018 de bedoeling was alleen het beslag op perceel 2574 (huisnummer [adres 5] ) op te heffen. Dat wekt geen verbazing, omdat de Belgische justitie nog steeds een omvangrijke vordering op [appellant] had. Voor [appellant] was duidelijk, althans het moest voor hem duidelijk zijn, dat het proces-verbaal van doorhaling (uit 2018, hof) een fout bevatte. Op dat moment bestond de kadastrale aanduiding [nummer 1] immers al niet meer. Dat was een half jaar eerder op verzoek van [appellant] gesplitst in [nummer 2] en [nummer 3] . Voorshands is aannemelijk dat alleen het beslag op nummer [adres 5] is opgeheven en dat [adres 1] in het openbaar mocht worden verkocht, aldus de voorzieningenrechter.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis, zodat hij in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.4
Samengevat heeft [appellant] het volgende aangevoerd. Uit de instructie van het Functioneel Parket van 4 mei 2018 en het exploot van doorhaling van 7 mei 2018 blijkt dat het beslag op [adres 1] is doorgehaald. Dat is ook in lijn met de verbeurdverklaring door de Belgische rechter, die betrekking heeft op [adres 2] en [adres 4] met de toevoeging ‘ [X] ’. Alleen op (de begane grond van) die nummers bleef het beslag dus rusten. Op aandringen van de hypotheekhouder heeft [appellant] [adres 5] verkocht. Teneinde die verkoop te kunnen realiseren is [nummer 1] gesplitst en opgegaan in twee percelen, te weten [nummer 2] ( [adres 4] en [adres 1] ) en [nummer 3] ( [adres 5] ). Die splitsing heeft ertoe geleid dat het in 2007 gelegde beslag is komen te rusten op beide daaruit ontstane percelen [nummer 2] en [nummer 3] . Dit beslag op [adres 5] is bij akte van 7 mei 2018 opgeheven. [appellant] heeft [adres 5] toen vrij van beslagen kunnen leveren. Met het proces-verbaal van 5 november 2021 is het proces-verbaal van 7 mei 2018 niet verbeterd maar gewijzigd. Anders dan de voorzieningenrechter overwoog, betrof de doorhaling van het beslag niet alleen [adres 5] , maar ook [adres 1] en de twee beslagen panden op de [straat 2] . Alleen [adres 2] en [adres 4] bleven beslagen. Op grond van het proces-verbaal van doorhaling van 7 mei 2018 mocht [appellant] erop vertrouwen dat [adres 1] nooit is overgegaan in een executoriale fase, temeer niet omdat in geen van de nadien aan hem uitgebrachte exploten melding is gemaakt van enig beslag/veiling van [adres 1] . De deurwaarder kan niet middels een akte van rectificatie van 5 november 2021 een reeds in 2018 opgeheven beslag laten herleven. Het conservatoir beslag op [adres 1] is nooit overgegaan in een executoriaal beslag, aldus [appellant] .
3.5
Het hof stelt voorop dat voor toewijzing van een vordering in kort geding niet alleen is vereist dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft – dit staat in deze zaak niet ter discussie –, maar ook dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, zo dit geschil aan hem wordt voorgelegd, de ontruiming van [adres 1] onrechtmatig zal oordelen. Dat is in deze zaak niet het geval. Het hof licht dit als volgt toe.
3.6
Het gaat in de kern om de vraag of de door de Officier van Justitie in 2018 beoogde opheffing van het beslag (afgezien van de panden aan de [straat 2] ) meer betrof dan [adres 5] . Naar het voorlopig oordeel van het hof is dat niet het geval. Weliswaar is in de brief van het Functioneel Parket van 4 mei 2018 (rov. 2.8) ook vermeld dat het beslag op [adres 1] was opgeheven en borduren de processen-verbaal van 7 en 8 mei 2018 daarop voort, maar er zijn voldoende aanwijzingen dat bedoeld is enkel het beslag op [adres 5] op te heffen:
- tussen partijen is niet in geschil dat [adres 5] (voor de beslaglegger) geen of nauwelijks verhaal zou bieden en door [appellant] diende te worden verkocht en dat daarvoor nodig was dat [adres 5] vrij van beslag was;
- met het oog daarop is perceel [nummer 1] gesplitst en opgegaan in twee percelen; [nummer 2] ( [adres 4] en [adres 1] ) en [nummer 3] ( [adres 5] ), zoals ook [appellant] zelf heeft aangevoerd. [adres 1] is dus samen met [adres 4] opgegaan in één nieuwe kadastrale aanduiding;
- na de splitsing is het beslag gedeeltelijk opgeheven;
- de royementsakte van 14 februari 2019 (rov. 2.12) vermeldt dat het op 25 juli 2007 gelegde beslag voor zover rustend op [adres 5] , [nummer 3] , is vervallen en dat dit beslag voor het overige van ‘volle kracht en waarde’ blijft;
- gelet op de aanzienlijke vordering van de Belgische justitie op [appellant] ligt het niet voor de hand dat ook het beslag op [adres 1] (inmiddels met [adres 4] opgegaan in [nummer 2] ) zou zijn opgeheven. [appellant] heeft ook niet uitgelegd waarom daar reden voor zou zijn.
Het proces-verbaal van 5 november 2021 is slechts een bevestiging dat de gedeeltelijke opheffing in 2018 (van de panden aan de [straat 1] ) alleen het beslag op [adres 5] betrof.
3.7
De toevoeging ‘ [X] ’ in de verbeurdverklaring door de Belgische rechter weegt niet op tegen de hiervoor genoemde sterke aanwijzingen dat alleen het beslag op [adres 5] was opgeheven. Bovendien heeft [appellant] niet uitgelegd hoe zijn stelling dat uit die toevoeging zou moeten blijken dat enkel de begane grond van [adres 4] nog beslagen is, te rijmen valt met het niet door hem betwiste feit dat ook [adres 2] -I is geveild en gegund aan [geïntimeerde] . Ten slotte volgt het hof [appellant] evenmin in zijn verweer dat hij erop mocht vertrouwen dat het beslag op [adres 1] was opgeheven. [appellant] was bekend met de reden voor de verkoop van [adres 5] en de splitsing van [nummer 1] , hij heeft ten behoeve van de royementsakte van 14 februari 2019 een volmacht afgegeven en hij mag bekend worden verondersteld met de aanzienlijke nog openstaande vordering van de Belgische justitie.
3.8
De slotsom is dat de grieven niet slagen en het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep waaronder de kosten van het door hem opgeworpen incident.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het bestreden tussenvonnis;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep (inclusief incident), tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,- aan verschotten en € 1.114,-- voor salaris in het incident en € 1.114,- voor salaris in de hoofdzaak en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.A. Wabeke en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.