Op 21 september 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 14 oktober 2019 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1950, die in hoger beroep ging tegen het vonnis waarin hij werd beschuldigd van het in bezit hebben van Ayahuasca-thee, een substantie die onder de Opiumwet valt. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard zonder oplegging van straf en dat de inbeslaggenomen Ayahuasca-thee zou worden onttrokken aan het verkeer.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met enkele aanpassingen. De bewijsoverweging is vervangen en de overweging over de kwalificatie van het feit is aangevuld. Het hof oordeelde dat de verdediging niet tot een ander oordeel leidde dan de politierechter, en dat er geen noodzaak was om deskundigen of getuigen te horen. Het hof heeft de overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging geschrapt, omdat dit verweer niet opnieuw in hoger beroep was gevoerd.
De verdediging had betoogd dat de resultaten van het Douane Laboratorium onvoldoende betrouwbaar waren, omdat een deel van de vloeistof uit de monsterpotjes was gelekt. Het hof oordeelde echter dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van het laboratoriumonderzoek te twijfelen, en wees het verzoek om een contra-monster af. Het hof bevestigde dat de verdachte wist dat hij Ayahuasca-thee had ingevoerd en dat deze substantie DMT bevatte, wat een feit van algemene bekendheid is. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de gewijzigde overwegingen.