ECLI:NL:GHAMS:2022:2698
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling na ontbinding van aannemingsovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een vordering van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een aannemingsovereenkomst. [Appellant] had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] voor een bedrag van € 25.000,-, omdat hij onverschuldigd had betaald voor meerwerkzaamheden die niet waren uitgevoerd. De kantonrechter had deze vordering afgewezen, omdat hij oordeelde dat er een rechtsgrond was voor de betalingen, gezien de gesloten aannemingsovereenkomst en de opdracht voor meerwerk. [Appellant] ging in hoger beroep en voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte de rechtsgronden niet had aangevuld en dat hij gerechtigd was de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden.
Het hof oordeelde dat [appellant] terecht had gesteld dat hij de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk had ontbonden en dat hij recht had op terugbetaling van het bedrag van € 25.000,-. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van [appellant] toe. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 605,- dat [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] had voldaan. De proceskosten werden eveneens ten laste van [geïntimeerde] gelegd, aangezien hij als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.