ECLI:NL:GHAMS:2022:2640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
200.301.624/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie door ING met meerdere vennootschappen wegens onacceptabel risico op witwassen

In deze zaak hebben meerdere vennootschappen, gezamenlijk aangeduid als [appellanten], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de opzegging van de bankrelatie door ING Bank N.V. met de vennootschappen, die in de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017 een aanzienlijk bedrag aan contante betalingen hebben gedaan, waaronder een opmerkelijk aantal coupures van €500. ING heeft de opzegging van de bankrelatie gerechtvaardigd door te stellen dat de vennootschappen een onacceptabel risico vormen voor de integriteit van de bank, gezien de grote contante stortingen en de betrokkenheid bij mogelijke witwaspraktijken.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vennootschappen om de bankrelatie te continueren afgewezen, waarna de vennootschappen in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verplichtingen van ING op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Het hof oordeelt dat ING voldoende aanleiding had om cliëntenonderzoek uit te voeren en dat de vennootschappen niet adequaat hebben gereageerd op de zorgen van ING.

Het hof concludeert dat de beëindiging van de bankrelatie door ING niet onaanvaardbaar is en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De vennootschappen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.301.624/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/704695 / KG ZA 21-607
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 augustus 2022
inzake

1.[appellante 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[appellante 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[appellante 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4.
[appellante 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5.
[appellante 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
6.
[appellante 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
7.
[appellante 7],
wonende te [woonplaats 1] ,
8.
[appellante 8],
wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.M. Wagenaar te Enschede,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd. Appellanten worden individueel respectievelijk [appellante 1] , [appellante 2] , [appellante 3] , [appellante 4] , [appellante 5] , [appellante 6] , [appellante 7] en [appellante 8] genoemd. [appellante 1] , [appellante 2] , [appellante 3] , [appellante 4] , [appellante 5] en [appellante 6] worden gezamenlijk ‘de vennootschappen’ genoemd.
Geïntimeerde wordt ING genoemd.

1.De zaak in het kort

ING heeft de bankrelatie met [appellanten] opgezegd. ING heeft aan die opzegging ten grondslag gelegd dat [appellanten] op grond van een aantal door ING genoemde feiten en bevindingen een onacceptabel risico vormen voor de integriteit van ING als financiële instelling. De vorderingen in dit kort geding van [appellanten] strekken tot continuering van de bankrelatie. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd. Hiertegen is het hoger beroep gericht.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 7 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van
22 september 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 24 juni 2022. Vooraf hebben [appellanten] nog producties in het geding gebracht. [appellanten] hebben hun standpunt doen toelichten door mr. Wagenaar, aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. ING heeft haar standpunt doen toelichten door mr. Murris en zijn kantoorgenoot mr. D. Verheij, eveneens aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de gevraagde voorzieningen zal toewijzen, met veroordeling van ING in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
ING heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In
grief 1maken [appellanten] een aantal bezwaren tegen deze feitenweergave. Voor zover terecht en van belang houdt het hof hierna met deze grief rekening. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellante 1] houdt zich volgens de inschrijving bij het handelsregister bezig met (1) het beheer van onroerend goed en (2) de handel in en de reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfswagens.
3.2
Tot begin 2014 werd [appellante 1] gevoerd door [appellante 8] en [appellante 7] . Sinds
15 januari 2014 is alleen [appellante 7] (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [appellante 1] . [appellante 7] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante 2] B.V. Deze vennootschap is enig bestuurder van [appellante 5] . [appellante 5] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante 1] .
3.3
[appellante 8] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante 6] . [appellante 8] en [appellante 7] zijn via hun beheermaatschappijen [appellante 6] en [appellante 2] bestuurders van [appellante 4] . Deze vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante 3] .
3.4
[appellanten] bankieren sinds 2001 bij ING. De vennootschappen beschikken over verschillende zakelijke bankrekeningen bij ING. Van de bankrelatie maakte ook een Overeenkomst Verpakt Afstorten deel uit. [appellante 7] beschikt over een privérekening. [appellante 8] en [appellante 7] beschikken verder over een en/of rekening bij ING.
3.5
[appellante 8] heeft bij ING een privéhypotheek die betrekking heeft op zijn woonhuis. [appellante 7] had in het verleden bij ING ook een privéhypotheek die betrekking had op zijn woonhuis.
3.6
Op de relatie tussen [appellanten] en ING zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) van toepassing. De ABV luiden voor zover van belang als volgt:
Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. (…)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf. U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Artikel 3 - Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen.
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening. Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a.
a) uw activiteiten en doelen
b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen
c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons onderbrengt.
(…)
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij ons aan de geldende privacyregelgeving.
(…)
Artikel 35 - Opzegging van de relatie
(…)
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
2. Opzegging betekent dat de relatie en alle lopende overeenkomsten worden beëindigd. (…)
3.7
ING heeft in een brief van 6 april 2017 aan [appellante 1] geschreven dat ING op grond van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft) verplicht is in voldoende mate kennis te hebben van de klanten van [appellante 1] , hun rekeningen en de transacties op die rekeningen. ING heeft in die brief verder geschreven dat zij naar aanleiding van een grote hoeveelheid contante stortingen door [appellante 1] een revisie heeft uitgevoerd. ING heeft in een bijlage bij deze brief vragen aan [appellante 1] gesteld en [appellante 1] verzocht deze binnen veertien dagen te beantwoorden. De inhoud van deze bijlage luidt als volgt:
Vraag 1
In de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017 is er op de rekening van [appellante 1] B.V. een totaal bedrag van €20.528.530 aan contant geld gestort. Wij verzoeken u een volledige en gedetailleerde toelichting te geven wat de herkomst is van deze contante geldstortingen. Tevens verzoeken wij u documenten aan te leveren die ten grondslag liggen aan (de herkomst van) deze stortingen (mogelijke facturen, boekhouding, etc).
Vraag 2:
Op de rekening van [appellante 1] B.V. zijn een opmerkelijk grote hoeveelheid aan coupures van €500 afgestort. Wat is de herkomst van deze gelden? Hoe voorkomt u dat uw rekening mogelijk wordt gebruikt voor het witwassen van gelden met een illegale herkomst?
Vraag 3:
a. Indien u beroeps- of bedrijfsmatig goederen verkoopt en de contante betaling van de goederen bedraagt €15.000 of meer (al dan niet in termijnen), dan dient u een cliëntenonderzoek te doen, hetgeen kan leiden tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU (Financial Intelligence Unit). Hoeveel cliëntonderzoeken heeft [appellante 1] B.V. uitgevoerd in de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017? Hoeveel van deze cliëntonderzoeken hebben geleid tot een melding van een ongebruikelijke transactie? Wij verzoeken u een overzicht te geven van deze meldingen.
b. Indien een contante betaling €25.000 of meer bedraagt (al dan niet in termijnen) dan dient dit altijd te worden gemeld bij de FIU. Hoeveel meldingen heeft [appellante 1] B.V. gedaan van contante betalingen die €25.000 of meer bedragen in de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017? Wij verzoeken u een overzicht te geven van deze meldingen.
Vraag 4:
Op de rekeningafschriften van [appellante 1] B.V. over de periode van 1 april 2016 tot
1 april 2017 zijn er weiniggiraletransacties waar te nemen die zien op de aankoop van auto’sdoor particulieren. Wat is uw verklaring op deze constatering van ING?
Vraag 5:
Indien er omstandigheden of feiten zijn waarvan u zelf denkt dat deze relevant zijn voor ING om te weten in het kader van dit onderzoek, dan vertrouwen wij erop dat u deze ook kenbaar maakt bij het beantwoorden van deze vragen.
3.8
[appellante 1] heeft deze vragen als volgt beantwoord bij brief van 19 april 2017:
(…)
Antwoord op vraag 1:
In de bijlage vindt u een overzicht van de verkochte auto’s die contant zijn voldaan.
Antwoord op vraag 2:
Onze buitenlandse cliënten verkopen de auto’s op automarkten waar alles nog contant verkocht wordt. Dat daar coupures van € 500 tussen zitten is dan onvermijdelijk.Alle buitenlandse cliënten staan ingeschreven bij een Kamer van Koophandel en hebben een btw nummer, tevens melden wij elke cliënt bij de belastingdienst, daar wij niets te maken willen hebben met het witwassen van gelden van illegale herkomst.
Antwoord op vraag 3:
a. Wij hebben geen cliëntonderzoeken gedaan voor betalingen van € 15.000 of meer, aangezien alle betalingen boven de € 25.000 kwamen.
b. Wij hebben over de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017 voor contante betalingen die € 25.000 of meer bedragen 223 meldingen gedaan. Deze staan in bijgevoegd overzicht.
Antwoord op vraag 4:
Wij verkopen bijna geen auto’s aan particulieren, gemiddeld 1 auto in de maand.
Antwoord op vraag 5:
n.v.t.
(…)
3.9
ING heeft op deze brief gereageerd in een brief van 8 november 2017. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
ING heeft geconstateerd dat de contante stortingen op de betrokken rekening van [appellante 1] zich onverminderd voortzetten. Sinds 1 april 2017 is er ruim €10,5 miljoen aan contant geld gestort op de bovengenoemde rekening. In de periode van 1 april 2016 tot 1 april 2017 had ING al geconstateerd dat er ruim €20 miljoen aan contant geld op de rekening was gestort. Hierbij waren een opmerkelijk hoog aantal couperes van €500 afgestort.
In het kader van het risico op witwassen van gelden maakt ING zich grote zorgen om de grote contante afstortingen door [appellante 1] . De grote hoeveelheid afgestorte coupures van €500 ten behoeve van de rekening van [appellante 1] maakt deze zorgen alleen maar groter. Het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van €500 vooral in omloop zijn in het criminele circuit.
Op basis van het bovenstaande verzoekt ING aan [appellante 1] om zo volledig mogelijk uiteen te zetten welke activiteiten [appellante 1] onderneemt om te waarborgen dat de afgestorte gelden niet afkomstig zijn uit illegale activiteiten. Het enkel doen van meldingen door [appellante 1] aan het FIU is hierbij voor ING niet afdoende.
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (WFT) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) is de ING verplicht om in voldoende mate kennis te hebben van haar klanten, hun rekeningen en de transacties op die rekeningen. ING dient tevens te voorkomen dat zij zelf betrokken raakt bij (schuld)witwassen als bedoeld in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Wij verzoeken u vriendelijk doch dringend bovengenoemde informatie te verstrekken enbinnen 14 dagen na dagtekening van deze briefte sturen naar bovengenoemd post- danwel e-mailadres.
3.1
Op 27 november 2017 vond een doorzoeking door de FIOD plaats bij [appellante 1] . Dit gebeurde in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar grensoverschrijdende btw-fraude, valsheid in geschrifte en witwassen. Hierbij is onder meer strafrechtelijk conservatoir beslag gelegd onder ING op bankrekeningen van [appellanten] Het onderzoek door de FIOD heeft geleid tot negatieve berichtgeving over [appellante 1] in de media.
3.11
ING heeft de Overeenkomst Verpakt Afstorten met onmiddellijke ingang beëindigd per 1 december 2017.
3.12
Bij brief van 15 januari 2018 heeft ING haar zakelijke kredietrelatie met [appellante 1] , [appellante 5] , [appellante 4] en [appellante 3] beëindigd. In deze brief vermeldt ING onder meer het volgende:
Wij verwijzen naar onze brief d.d. 1 december 2017, het gesprek met de heer [appellante 7] en [naam] (MTH) d.d. 19 december 2017 op ons kantoor [plaats] , ons telefonisch onderhoud d.d. 9 januari 2018 alsmede ons bericht per email d.d. 9 januari 2018.
In onze brief d.d. 1 december 2017 hebben wij u bericht dat het gebruik van de kredietfaciliteit is opgeschort en tevens dat alle rekeningen en name van bovengenoemde vennootschappen zijn geblokkeerd. Tevens gaven wij u aan dat de bank op zeer korte termijn tot een nader standpunt wenst te komen omtrent de beëindiging danwel tijdelijke continuatie van de bancaire relatie en de kredietfaciliteit in het bijzonder. Daarbij hebben wij aangegeven dat u er ernstig rekening mee moet houden dat de bank zal overgaan tot beëindiging van de bancaire relatie met alle vennootschappen en betrokken bestuurders.
(…)
Wij stellen vast dat:

Het voortbestaan van uw ondernemingen in gevaar is, door de gelegde beslagen, de mogelijke bedrijfseconomische gevolgen van de negatieve publiciteit alsmede de impact van de gelegde beslagen als ook de mogelijke geldboetes op uw financiële positie.

Er zijn strafrechtelijke beslagen gelegd op onder andere de bankrekeningen (en geldsaldi) alsmede de voorraden van uw onderneming. OM is voornemens de voorraden waarop beslag is gelegd te verkopen. Dit betreft actief dat aan ING is verpand.
(…)
Op basis van de in onze brief d.d. 1 december 2017 genoemde overwegingen alsmede bovengenoemde feiten en omstandigheden – bij elkaar bezien – hebben wij vastgesteld dat het risico op schade voor ING onacceptabel is geworden. Dit betekent dat er geen basis meer is voor voortzetting van de kredietrelatie.
(…)
Zoals eerder aangegeven zullen wij – op basis van alle verkregen informatie en verdere ontwikkelingen (waaronder de formele aanklacht zoals die door het OM is / wordt vastgesteld) – de gehele klantrelatie met u (zakelijk en privé) in heroverweging nemen, zie ook onze eerdere brief d.d. 1 december 2017.
3.13
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft ING aangekondigd de bankrelatie met [appellanten] (zakelijk en privé) per 1 januari 2020 te beëindigen. In deze brief vermeldt ING onder meer het volgende:
In de periode april 2017 tot heden heeft ING onderzoek gedaan naar de in onze brief van 15 januari 2018 vermelde feiten. In het onderzoek werden zowel de relevante vennootschappen betrokken als de beide UBO’s, de heren [appellante 7] en [appellante 8] .
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is de ING verplicht te weten wie onze klanten zijn en wat ze met hun rekeningen doen. De Wwft zegt ook dat de bank een voortdurende controle op de relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties dient uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de relatie of de transactie gebruikt worden. Dit onderzoek wordt Customer Due Diligence (CDD) genoemd.
In ons cliëntonderzoek zijn wij bekend geraakt met de inval van de FIOD en de strafrechtelijke beslagen die daarna zijn gelegd door het Openbaar Ministerie. Als gevolg van de inval van de FIOD heeft over het bedrijf negatieve berichtgeving in de media plaatsgevonden.
ING dient reputatie- en integriteitsrisico’s te voorkomen en bij dezen informeren wij u dat u voor ING (mede) op basis van bovenstaande feiten en bevindingen als klant een onacceptabel risico vormt voor de integriteit van ING als financiële instelling als gevolg waarvan ING de bancaire relatie met u, de andere vennootschappen in uw groep alsmede beide UBO’s volledig zal gaan beëindigen per 1 januari 2020. De bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelaties ontlenen wij aan artikel 2 lid 2 in samenhang met artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017. (…)
3.14
[appellanten] hebben hiertegen bezwaar gemaakt, waarna partijen hierover gecorrespondeerd hebben. In het kader daarvan heeft ING de beëindigingsdatum verplaatst naar 15 april 2020 en later naar 1 oktober 2020. ING heeft de beëindiging van de bankrelatie per die datum niet geëffectueerd.
3.15
Bij vonnissen van de rechtbank Overijssel van 25 augustus 2020 zijn [appellante 8] en [appellante 7] veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van respectievelijk 47 en 59 maanden. Kort gezegd zijn beiden veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie, het niet uitvoeren van de meldingsplicht en identificatie die volgens de Wwft moet worden uitgevoerd, het niet uitvoeren van het cliëntenonderzoek dat volgens de Wwft moet worden uitgevoerd en verboden wapenbezit. [appellante 7] is daarnaast ook veroordeeld wegens valsheid in geschrifte. [appellante 8] en [appellante 7] hebben hoger beroep tegen deze vonnissen ingesteld.
3.16
Op 9 september 2020 heeft de Ontvanger ten laste van [appellante 8] , [appellante 7] en een aantal van de vennootschappen onder meer conservatoir beslag gelegd onder ING op bankrekeningen en op onroerend goed wegens openstaande belastingschulden.
3.17
Bij brieven van 16 december 2020 heeft ING, onder verwijzing naar de opzegging van de bankrelatie van 16 oktober 2019, de hypothecaire geldleningen van [appellante 8] en [appellante 7] beëindigd en de openstaande hypotheekschulden opgeëist. [appellante 7] heeft daarna de woning waarop deze hypotheek rustte verkocht en de hypotheekschuld volledig afgelost.
3.18
[appellanten] hebben bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging en opnieuw tegen de beëindiging van de gehele bankrelatie, waarna partijen daarover weer hebben gecorrespondeerd.
3.19
De onderneming van [appellante 1] is niet langer actief. Op verschillende zakelijke rekeningen van de vennootschappen bij ING worden nog wel betalingen ontvangen. Deze betreffen voornamelijk inkomsten uit de verhuur van panden die eigendom zijn van de vennootschappen en inkomsten die [appellante 7] genereert uit werkzaamheden als commissionair in de autohandel.
3.23
[appellante 8] beschikt over een privérekening bij ABN AMRO bank. [appellante 7] beschikt over een privérekening bij de Duitse bank N26.
3.24
[appellanten] zijn er, ondanks pogingen daartoe, tot nu toe niet in geslaagd bij een andere bank dan ING een zakelijke rekening te openen. [appellante 8] is er, eveneens ondanks pogingen daartoe, niet in geslaagd bij een andere een hypothecaire geldlening te verkrijgen.
3.25
ING heeft de feitelijke beëindiging van de bankrelatie hangende deze procedure opgeschort.

4.Beoordeling

4.1
In dit geding hebben [appellanten] – na wijziging van eis ter zitting in hoger beroep en samengevat weergegeven – veroordeling van ING gevorderd om de bankrelaties met hen in stand te laten, de privéhypotheek van [appellante 8] daaronder begrepen, op straffe van een dwangsom. [appellanten] hebben subsidiair veroordeling van ING gevorderd om de vennootschappen te laten beschikken over één zakelijke bankrekening en [appellante 7] te laten beschikken over één privérekening, dit (meer subsidiair) totdat zij bij een andere instelling een bankrekening hebben geopend, eveneens op straffe van een dwangsom.
4.2
De voorzieningenrechter heeft deze voorzieningen geweigerd. Hij heeft overwogen dat ING op grond van artikel 35 ABV bevoegd was de relatie met [appellanten] te beëindigen en dat deze beëindiging in de omstandigheden van het geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met zes grieven op.
4.3
Gelet op de aard van de gevraagde voorzieningen hebben [appellanten] hier ook in hoger beroep spoedeisend belang bij.
4.4
Het hof geeft in dit kort geding, gelet op de aard daarvan, een voorlopig oordeel. Beoordeeld wordt of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat ING gehouden is tot gehele of gedeeltelijke voortzetting van de bankrelatie met [appellanten]
Het hof is voorshands van oordeel dat de bodemrechter zal oordelen dat ING de relatie met [appellanten] rechtsgeldig heeft beëindigd. Hierna wordt toegelicht hoe het tot dit oordeel is gekomen.
4.5
ING is op grond van artikel 35 ABV in beginsel bevoegd de bankrelatie met [appellanten] te beëindigen. Indien een bank gebruik maakt van een overeen-gekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie, moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor deze beoordeling is mede van belang dat uit artikel 2 lid 1 ABV in verbinding met artikel 35 ABV volgt dat een bank bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt. De bank moet zich ook bij opzegging van de relatie met een cliënt aan haar zorgplicht houden (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.6
ING is op grond van de Wwft verplicht cliëntenonderzoek te doen. [appellanten] zijn, op grond van zowel de Wwft als op grond van artikel 3 ABV, verplicht om aan een dergelijk onderzoek mee te werken en de hiervoor benodigde informatie aan ING te verschaffen.
4.7
[appellanten] hebben niet betwist dat ING voldoende aanleiding had om in dit geval cliëntenonderzoek uit te voeren en in het bijzonder om vragen te stellen over de grote hoeveelheid contante betalingen en de grote hoeveelheid coupures van € 500,- die daarbij werden gebruikt. ING heeft hierover onbetwist gesteld dat [appellante 1] in de onderzoeksperiode (1 april 2016 tot en met 1 april 2017) bij ING voor een totaal-bedrag van ruim € 20 miljoen aan contante betalingen heeft afgestort, waaronder 19.776 coupures van € 500,-. In de periode van 1 januari 2014 tot en met
27 november 2017 heeft [appellante 1] , volgens de onbetwiste stelling van ING, voor een totaalbedrag van ruim € 70 miljoen aan contante betalingen bij ING afgestort.
4.8
Het hof is voorshands van oordeel dat ING terechte zorgen had over deze contante betalingen en dat [appellanten] deze zorgen niet althans onvoldoende hebben weggenomen. ING heeft in haar brief van 8 november 2017 [appellante 1] laten weten dat de beantwoording van haar vragen de zorgen van ING niet had weggenomen en in niet mis te verstane bewoordingen [appellante 1] verzocht om volledig uiteen te zetten welke activiteiten [appellante 1] ondernam om te waarborgen dat de afgestorte gelden niet afkomstig waren uit illegale activiteiten. ING heeft er hierbij op gewezen dat het enkel doen van meldingen aan de FIU voor ING niet afdoende was. [appellanten] hebben aangevoerd dat de informatieverzoeken van ING onvoldoende concreet en duidelijk waren. Het hof acht dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet juist. Uit de antwoorden van [appellante 1] op de eerste vragen van ING blijkt ook niet dat [appellante 1] de vragen niet begreep. Indien vragen van ING voor [appellante 1] onduidelijk waren, had het ING om opheldering moeten vragen. Dat heeft [appellante 1] niet gedaan.
4.9
Het hof constateert dat [appellante 1] de brief van ING van 8 november 2017 niet heeft beantwoord en dat zij in de correspondentie met ING hebben volstaan met de stelling dat zij met de beantwoording van de eerste set vragen in april 2017 hadden voldaan aan het informatieverzoek van ING. ING heeft in haar brief van 8 november 2017 echter uiteengezet dat en waarom die eerste beantwoording van de vragen door [appellanten] voor ING niet voldoende was. Anders dan [appellanten] menen is hun antwoord dat zij altijd checkten dat buitenlandse klanten staan geregistreerd bij een kamer van koophandel en een geldig btw-nummer hadden alsmede iedere klant meldden bij de belastingdienst door ING terecht niet als afdoende beschouwd.
4.1
[appellanten] hebben aangevoerd dat bankbiljetten een wettig betaalmiddel zijn en dat het legitiem is een contante betaling aan te nemen. Dit neemt echter niet weg dat ING zorgen mocht hebben over de (zeer) grote hoeveelheid contante betalingen en coupures van € 500,-, vragen mocht stellen over de herkomst van de contante betalingen en dat [appellanten] gehouden waren deze vragen volledig te beantwoorden. [appellanten] hebben nog gesteld dat het, in elk geval destijds, in de internationale autohandel gebruikelijk was om contant te betalen. Zelfs als dit juist is, betekent dat niet dat ING geen gerechtvaardigde zorgen mocht hebben over de contante betalingen. Hierbij speelt mee dat het op zijn minst opvallend is te noemen dat in een jaar tijd een bedrag van bijna 10 miljoen Euro in biljetten van € 500 is voldaan, terwijl dit in Nederland een weinig gebruikt biljet is en nogal wat ondernemers een betaling met dit biljet weigeren. De in de periode na april 2017 doorgevoerde wijzigingen in de bedrijfsvoering en het inmiddels staken van de onderneming van [appellante 1] , nemen niet weg dat [appellanten] de gerechtvaardigde zorgen van ING over de contante betalingen in de periode daarvoor niet althans onvoldoende hebben weggenomen.
4.11
[appellanten] hebben er voorts op gewezen dat ING op 9 juni 2016 en
9 juni 2017 de limiet onder de Overeenkomst Verpakt Afstorten nog heeft verhoogd. Volgens [appellanten] werd hierdoor bij hen het gerechtvaardigde vertrouwen opgewekt dat er niets mis was met de contante stortingen. Dit argument gaat niet op. Hoewel de stelling van ING dat deze verhogingen automatisch zijn gebeurd haar (uiteraard) niet kan baten, moet het uit de brief van 8 november 2017 van ING voor [appellanten] duidelijk zijn geweest dat ING grote zorgen bleef houden over de totale omvang van de contante bedragen die bij [appellante 1] binnenkwam.
4.12
ING mocht de doorzoeking door de FIOD, het strafrechtelijk conservatoir beslag en de daaraan gekoppelde negatieve berichtgeving in de media over [appellante 1] laten meewegen bij haar beslissing de bankrelatie met [appellanten] te beëindigen. Deze omstandigheden bevestigden de reeds bestaande zorgen van ING over de integriteit van het bedrijf van [appellanten] In het midden kan blijven of ING de niet onherroepelijke veroordelingen van [appellante 8] en [appellante 7] mocht meewegen.
Verder brengt het door [appellante 8] en [appellante 7] aangetekende hoger beroep tegen deze veroordelingen niet met zich dat de beëindiging van de bankrelatie door ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De zorgplicht van ING vergt in de omstandigheden van dit geval ook niet dat zij gehouden is de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. Voor een rechtmatige opzegging van de bankrelatie is niet vereist dat er concrete bewijzen zijn dat [appellante 8] en/of [appellante 7] betrokken is (zijn) geweest bij strafbare feiten.
4.13
Het betoog van [appellanten] over hun gesteld grondrecht om een zakelijke bankrekening aan te houden, stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen.
4.14
[appellanten] hebben verder, met een beroep op art. 6 EVRM, aangevoerd dat zij een zakelijke rekening bij ING gebruiken voor de betaling van hun adviseurs in diverse juridische procedures, waaronder het hoger beroep in de strafzaken tegen [appellante 8] en [appellante 7] , en dat zij zonder zakelijke bankrekening niet in staat zijn deze procedures voort te zetten. Het hof volgt [appellanten] hierin niet, reeds omdat zowel [appellante 8] als [appellante 7] beschikt over een privérekening en niet is gebleken dat betalingen van adviseurs niet van deze rekeningen kunnen geschieden.
4.15
[appellanten] hebben ten slotte over de hypotheek van [appellante 8] aangevoerd dat een hypothecaire geldlening niet vatbaar is voor witwassen, althans dat de risico’s hierbij uiterst beperkt zijn. Het hof verwerpt dit argument. ING heeft er namelijk terecht op gewezen dat zij niet kan vaststellen dat de hypotheekbetalingen van [appellante 8] worden gedaan (en in het verleden zijn gedaan) met legaal verkregen middelen.
4.16
[appellanten] hebben geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot een succesvol beroep van hen op artikel 6:248 lid 2 BW kunnen leiden. Het hof weegt hierbij mee dat ING zowel bij het cliëntenonderzoek als bij de opzegging van de relatie voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en rekening heeft gehouden met de belangen van [appellanten] ING heeft [appellanten] voldoende gelegenheid gegeven om de zorgen van ING weg te nemen. ING heeft de bankrelatie ook niet in één keer beëindigd maar dit stapsgewijs gedaan nadat zij dit tijdig heeft aangekondigd, zij heeft de beëindigingsdatum meermalen verplaatst en de feitelijke beëindiging van de bankrelatie hangende deze procedure opgeschort.
4.17
Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Mede gelet op de overwegingen van het hof hiervoor geldt dat ING een groot belang heeft bij het beëindigen van de bankrelatie met [appellanten] In de omstandigheden van het geval weegt dit belang zwaarder dan het belang van [appellanten] bij voortzetting van de relatie.
4.18
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 772,- aan verschotten en € 3.342,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.