ECLI:NL:GHAMS:2022:2634

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
23-002873-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vrijspraakvonnis en veroordeling in hoger beroep voor diefstal van portemonnee van bejaarde man door hulpverlener

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een hulpverlener, was eerder vrijgesproken van de diefstal van de portemonnee van een bejaarde man. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof de zaak opnieuw heeft beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een portemonnee en een geldbedrag van de aangever op 10 maart 2021 in Hoofddorp, en het pinnen van een bedrag van €800,- met de gestolen pinpas op 11 maart 2021 in IJmuiden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als hulpverlener, toegang had tot de woning van de aangever en dat hij de portemonnee heeft gestolen terwijl hij daar aanwezig was. De aangever ontdekte de diefstal de volgende ochtend en er zijn camerabeelden van de pintransactie die de verdachte impliceren. Het hof heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en moet €900,- schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002873-21
datum uitspraak: 23 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-114410-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1972,
adres: [adres01] , [postcode01] [plaats01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een portemonnee en/of een geldbedrag (in totaal ongeveer € 100,-) en/of een pinpas en/of een zorgpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen een geldbedrag (in totaal € 800,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (onbevoegd) gebruik te maken van een pinpas en/of van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer01] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het vonnis waarbij de verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde dient te worden bevestigd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het niet haar cliënt is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Anders dan de politierechter en de raadsvrouw en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op de avond van 10 maart 2021 werd de aangever onwel. Zijn vrouw belde vervolgens de huisartsenpost. De huisarts, een stagiair en de verdachte (als chauffeur van de huisartsenpost) arriveerden rond 21.40 uur in de woning van de aangever in [plaats03] en zijn daar allen enige tijd gebleven.
De aangever heeft verklaard dat hij zijn portemonnee altijd in de achterzak van zijn broek draagt. Die avond heeft hij zich – nadat hij onwel was geworden – uitgekleed in de gang, de broek die hij droeg is opzij gelegd en deze is daar blijven liggen. De volgende ochtend, op 11 maart 2021, kwam de aangever erachter dat zijn portemonnee niet meer in de achterzak van deze broek zat. In de portemonnee bevonden zich zijn pinpas, een zorgpas en € 100,00. Op diezelfde ochtend is om 9.39 uur met de pinpas van de aangever gepind in [plaats02] , de woonplaats van de verdachte, waarbij € 800,00 is opgenomen.
Van deze pintransactie bestaan camerabeelden die zijn beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. [1]
Op 8 april 2021 is op grond van artikel 3 Politiewet een camera geplaatst voor de woning van de verdachte om middels video-opname te kunnen vastleggen welke kleding de verdachte droeg om deze vervolgens te kunnen vergelijken met de kleding van de pinner. [2] Uit een vergelijking van de beelden kwam naar voren dat de pinner sterke overeenkomst vertoonde met de verdachte. Deze gelijkenis is later (nogmaals) onderzocht en gedetailleerd omschreven in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen. [3] Niet alleen de jas, de broek en de schoenen van de verdachte, maar ook diens postuur komen overeen met die van de pinner. Hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, dat de gelijkenis op basis van aannames is geconstrueerd, vindt zijn weerlegging in hetgeen hierover is geverbaliseerd in voornoemde processen-verbaal. Dat de pinner op de hoogte moet zijn geweest van de pincode van de pinpas van de aangever blijkt uit de omstandigheid dat de pinner zonder aarzelen de pincode heeft ingetoetst, zoals te zien op de camerabeelden.
De aangever heeft verklaard dat hij zijn geboortedatum als pincode gebruikte, hetgeen niet ongebruikelijk is bij – vooral – oudere ABN-AMRO-klanten. [4] Dat ook de verdachte over deze gegevens beschikte, blijkt uit het feit dat in de gestolen portemonnee tevens de zorgpas van de aangever zat, waarop zijn geboortedatum is vermeld. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de verdachte op deze wijze achter de pincode van aangever is gekomen.
Het voorgaande in samenhang beschouwd brengt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die de portemonnee met inhoud heeft gestolen en één dag later in zijn woonplaats een geldbedrag heeft gepind met de gestolen pinpas.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 maart 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een portemonnee en een geldbedrag van € 100,- en een pinpas en een zorgpas die aan [slachtoffer01] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 11 maart 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, een geldbedrag van € 800,- dat aan [slachtoffer01] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer01] .
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft uit het huis van een bejaarde man zijn portemonnee, waarin zich onder meer een bankpas en een geldbedrag van €100,00 bevonden, ontvreemd. Dit terwijl de verdachte als hulpverlener bij het slachtoffer thuis was nadat de vrouw van het slachtoffer de huisartsenpost had gebeld omdat het slachtoffer onwel was geworden. De verdachte was de chauffeur van de huisarts van dienst. Met de gestolen bankpas is bij een pinautomaat de volgende ochtend een geldbedrag opgenomen van €800,00.
De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Het hof neemt in beschouwing dat de bewezen diefstal van de portemonnee met inhoud bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden, waardoor de verdachte bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond zijn huis – naar uit de verklaring van de zoon van de verdachte op zitting in hoger beroep is gebleken – ernstig heeft aangetast. Ook betrekt het hof bij zijn oordeel dat de verdachte een hulpverlener is en in die hoedanigheid door het slachtoffer toegang is verleend tot zijn woning. Het slachtoffer mocht zich veilig wanen in zijn eigen huis en in handen van zorgmedewerkers. De verdachte heeft met zijn optreden het vertrouwen van het slachtoffer in hulpverleners, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Dergelijke feiten leiden tevens tot maatschappelijke onrust, niet alleen onder ouderen in het algemeen, maar bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder. Mede gelet op voornoemde verzwarende omstandigheden, worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.220,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag van in totaal €900.00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft voorts gesteld ten gevolge van de diefstal immateriële schade te hebben geleden en dat hij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De benadeelde partij heeft in het schadeonderbouwingsformulier opgemerkt dat de verdachte met zijn handelen het vertrouwen dat hij in hem had als hulpverlener in de zorg heeft geschonden. Hoe voorstelbaar en invoelbaar ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is deze enkele opmerking naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende om een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 van het BW aan te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zodat de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Besluit
Resumerend is de verdachte gehouden om schade te vergoeden tot een bedrag van €900,00 voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 900,00 (negenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 900,00 (negenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 maart 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. P. Greve en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten en P. Grootjen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2022.
Mrs. Greve, Geelhoed en Schouten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2021 met bijlagen, PL1100-2021049994-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] .
2.Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2021 met bijlagen, PL1100-2021049994-10, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] .
3.Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2021 met bijlagen, PL1100-2021049994-34, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] .
4.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2021 met bijlagen, PL1100-2021049994-34, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] en proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2021 met bijlage, PL1100-2021049994-33, opgemaakt door verbalisant [verbalisant01] .