ECLI:NL:GHAMS:2022:2617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.292.284/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsvoorwaarde en salaris bij wijziging van functie en werkzaamheden van werknemer

In deze zaak gaat het om een werknemer, [geïntimeerde], die sinds 1998 als assistent bedrijfsleider (ABL) werkzaam was bij DeWitKomart B.V. en later bij Hoogvliet B.V. Na een overname in 2005 is hij in dienst getreden bij Hoogvliet, maar vanaf 2009 verrichtte hij werkzaamheden als verkoopmedewerker voor zuivel en diepvries, terwijl hij het salaris van ABL bleef ontvangen. De werkgever, Hoogvliet, heeft deze situatie tot april 2014 laten voortduren zonder expliciet te maken dat dit tijdelijk was. Het hof oordeelt dat er voor de werknemer een arbeidsvoorwaarde is ontstaan dat hij deze werkzaamheden tegen het ABL-salaris verrichtte. Het hof stelt dat goed werknemerschap vereist dat een werknemer alleen bij een wijziging van omstandigheden kan worden verplicht om in te stemmen met een wijziging van functie en salaris. Hoogvliet heeft niet aangetoond dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, waardoor de werknemer niet verplicht kon worden om in te stemmen met een wijziging van zijn functie en salaris. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die Hoogvliet had veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en bevestigt dat de werknemer recht heeft op het salaris dat bij de functie van ABL hoort.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.292.284/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 8287033 \ CV EXPL 20-913
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 september 2022
inzake
HOOGVLIET B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellante,
advocaat: mr. H.F. Demper te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.E.P. Gosling-Verheijen te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Hoogvliet en [geïntimeerde] genoemd.
Hoogvliet is bij dagvaarding van 9 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 18 november 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie en Hoogvliet als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Hoogvliet heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog
  • i) de door [geïntimeerde] ingestelde vorderingen aan hem zal ontzeggen en
  • ii)
  • iii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot het betalen van al datgene dat Hoogvliet krachtens het bestreden vonnis heeft voldaan;
  • iv) [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, met wettelijke rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Hoogvliet in de kosten van – naar het hof begrijpt - het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 voert Hoogvliet aan dat de kantonrechter volledig onbenoemd heeft gelaten wat er in de periode 2009 – 2013 tussen partijen heeft plaatsgevonden. Met deze grief zal in het hiernavolgende rekening worden gehouden. De feiten zijn in hoger beroep voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] , geboren [geboortedatum] , is op 27 april 1998 in dienst getreden bij DeWitKomart B.V (hierna: DWK). [geïntimeerde] verrichtte zijn werkzaamheden in de functie van assistent bedrijfsleider (hierna: ABL) in het filiaal van DWK te Aalsmeer.
2.2
Het filiaal te Aalsmeer van DWK is op 18 juni 2005 overgenomen door Hoogvliet. Per die datum is [geïntimeerde] in dienst getreden bij Hoogvliet op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, voor 40 uur per week, in de functie van ABL. Op de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de cao Vereniging Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (hierna: de cao) van toepassing.
2.3
Bij brief van 12 september 2005 heeft Hoogvliet aan [geïntimeerde] medegedeeld dat zij niet tevreden is over het functioneren van [geïntimeerde] als ABL. Op 9 september 2005 is daarom met [geïntimeerde] besproken dat hij tijdelijk naar het filiaal te Leiden zal worden overgeplaatst ‘met als doel u zodanig op te leiden zodat u de functie van assistent bedrijfsleider op volwaardige wijze bij Hoogvliet kunt vervullen’.
2.4
Namens [geïntimeerde] is bij brief van 7 februari 2006 aan Hoogvliet geschreven: ‘(...)
[geïntimeerde] is ongeveer 17 weken geleden zonder een geldige reden overgeplaatst naar uw filiaal in Leiden om daar ingewerkt te worden als assistent-bedrijfsleider. (...) Kortom: gedurende zijn dienstverband bij DWK zeer goed gefunctioneerd als assistent-bedrijfsleider. Tot op heden doet [geïntimeerde] in uw filiaal Leiden niets anders dan vakken vullen en dat is ongehoord en onacceptabel, gelet op het feit dat hij daar overgeplaatst is met de bedoeling om daar geldende interne procedures en regels toe te eigenen. (...) zoals bovengezegd is [geïntimeerde] een prima assistent-bedrijfsleider. En dat houdt in dat hij simpelweg niet langer als een vakkenvuller in uw filiaal ingezet kan en mag worden. Hij is immers veel te duur voor de functie van vakkenvuller. Dit houdt concreet in dat [geïntimeerde] met ingang van heden zijn oorspronkelijke functie als assistent-bedrijfsleider wil terugpakken. (...) Ik verzoek u (…) om [geïntimeerde] op zo’n kort mogelijke termijn terug te laten plaatsen naar het voormalige DWK-filiaal (...).’
2.5
Bij brief van 16 februari 2006 heeft Hoogvliet – samengevat - gereageerd dat de overplaatsing niet zonder geldige reden heeft plaatsgevonden en dat het opleidingstraject van de heer [geïntimeerde] zal worden voortgezet op het filiaal te Leiden, ‘totdat hij het door ons gewenste niveau heeft bereikt waarop hij met succes weer aangesteld kan worden als assistent bedrijfsleider in één van onze filialen.’
2.6.
Nadat [geïntimeerde] op enig moment in 2006 is teruggeplaatst naar het filiaal te Aalsmeer, heeft hij zijn werkzaamheden aldaar tot in 2009 verricht in de functie van ABL.
2.7
In 2009 is [geïntimeerde] overgeplaatst naar het filiaal van Hoogvliet te Vijfhuizen.
2.8
Over de jaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 zijn met [geïntimeerde] functioneringsgesprekken gevoerd, waarbij over de jaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 en 2013 als functie ‘ABL’ werd vermeld en over 2012 ‘Verkoopmedewerker’, en waarbij in het verslag over 2013 onder andere als toelichting werd geschreven ‘Hiervoor heeft [geïntimeerde] zijn beoordelingen gehad als verkoopmedewerker. [geïntimeerde] heeft als functie ABL, maar vervult deze functie niet op de werkvloer.’
2.9
Naar aanleiding van een beoordelingsgesprek van 11 april 2014, waarbij [geïntimeerde] is beoordeeld in de functie van ABL, heeft [geïntimeerde] bij brief aan Hoogvliet geschreven: ‘(...) Een beoordeling naar de functie van ABL kan niet worden gegeven, omdat ik niet in deze functie werkzaam ben. Ik ben van mening dat de beoordeling niet naar de juiste functie is uitgevoerd en daarom niet in stand kan blijven. (...)’.
2.1
Op 30 mei 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [naam 1] , supermarktmanager (hierna: [supermarktmanager] ). In het gespreksverslag daarvan staat onder meer:
‘(...) verbeterplan opgesteld voor [geïntimeerde] n.a.v. het beoordelingsgesprek over 2015. In dit verbeterplan is besproken dat [geïntimeerde] vanaf week 23 de functie als ABL moet gaan uitoefenen omdat hij hier ook benoemt staat in die functie. (...) Reactie betrokkene: [geïntimeerde] heeft in het verleden mondelinge afspraken gemaakt met [naam 2] (toenmalige rayonmanager filiaal) dat hij zuivel en diepvries mocht gaan vullen met behoud van het salaris en titel. (...)’.
2.11
Bij brief van 1 juni 2016 heeft [geïntimeerde] aan Hoogvliet geschreven: ‘(...) U bent (...) van mening dat ik weer als ABL moet gaan functioneren. Op papier ben ik ABL, maar ik pas mijn kennis en ervaring toe in de functie van zuivel/diepvries medewerker , dit ben ik overeengekomen met [naam 2] . Die heeft mij zo’n zeven jaar geleden overgeplaatst naar Vijfhuizen (...) met behoud van titel en salaris, dit met wederzijds goedkeuring. Nu word er verwacht dat ik mijn oude functie weer oppak, dit in tegenspraak met wat er is afgesproken. (...) En natuurlijk pak ik mijn oude functie weer op na 8 jaar, maar dan wel onder protest. (...)’.
2.12
Op 1 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [naam 3] (rayonmanager) en [supermarktmanager] . In het naar aanleiding daarvan opgemaakte gespreksverslag staat onder meer: ‘(...) Ik ( [naam 3] , hof) heb aangegeven dat ik de intentie heb (…) om samen met [geïntimeerde] te gaan kijken naar opties om tot een overeenstemming te komen en dat [geïntimeerde] beloond wordt passend bij de functie die hij uitvoert. (...) Vorig jaar op 01-09-2016 heb ik een voorstel aan [geïntimeerde] gedaan. Hierop heb ik tot op heden geen reactie van [geïntimeerde] ontvangen. Gesproken over het feit dat [geïntimeerde] 10 jaar geleden ABL is gemaakt en een ABL salaris kreeg voor het vullen en beheren van de zuivel diepvries afdeling. Dit is voor ons als organisatie geen gewenste situatie, daarom is dit de afgelopen 3 jaar door meerdere leidinggevende bespreekbaar met [geïntimeerde] gemaakt. (...)’.
2.13
Bij brief van 27 december 2017 heeft Hoogvliet aan [geïntimeerde] geschreven: ‘(...) Op 20 maart 2017 is door (...) [supermarktmanager] jouw beoordeling over het jaar 2016 toegelicht. (...) Je bent beoordeeld volgens de functie van assistent supermarktmanager [functienaam wijziging van ABL naar ASM, toevoeging hof] echter ga je hiermee niet akkoord, omdat je wel ingeschaald bent in de functie van assistent supermarktmanager, maar niet de bijbehorende werkzaamheden uitvoert. (...). Na het gesprek blijven we verschillen van inzicht en heb jij aangegeven het niet eens te zijn met je beoordeling. (...)’.
2.14
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft Hoogvliet aan [geïntimeerde] geschreven: ‘(...) Wij hebben u in 2016 voor de keuze gesteld: ofwel u gaat functioneren in de functie van ASM, ofwel u gaat akkoord met een demotie naar de functie van Verkoopmedewerker met een afbouwschema naar bijbehorend salaris. U hebt toen in 2016, zij het onder protest, aangegeven, dat u zich ertoe ging zetten de functie van ASM op te pakken. Nu wij inmiddels de twee tussenliggende jaren 2017 en 2018 geheel hebben afgerond, moeten wij vaststellen, dat uw functioneren als ASM ver achter blijft (...). Deze situatie is voor ons niet langer aanvaardbaar. Binnen onze organisatie beschikken wij over een goed doordacht opleidingsplan voor de medewerker, die zich wil bekwamen in de functie van ASM. (...) Wij willen dat u dit opleidingstraject van een halfjaar zo spoedig mogelijk in zijn geheel gaat volgen (..). Het betreffende opleidingsplan treft u als bijlage bij deze brief aan en dient in het kader van uw functioneren gezien te worden als een verbeterplan naar aanleiding van uw recente beoordelingen. Wij hebben dit verbeterplan met u vandaag zorgvuldig besproken en wij vragen van u expliciete instemming met dit plan door middel van ondertekening van deze brief. (...) Na zes maanden zal het verbetertraject worden geëvalueerd. (...) In het geval u die doelstellingen niet hebt bereikt (...) zal dit consequenties hebben voor de voortzetting van uw dienstverband in de functie van ASM.
Alternatief.
Mocht u het hiervoor omschreven verbetertraject niet willen doorlopen dan bieden wij als alternatief daarvoor aan om in functie een stap terug te doen naar die van Verkoopmedewerker. Dat alternatief wordt aangeboden in combinatie met een afbouw van uw salaris conform bijgaande afbouwregeling. Uw salaris wordt daarbij per direct opgesplitst in twee onderdelen. Onderdeel 1 te weten het salaris dat alsdan behoort bij uw functie van ASM bepaalt op (...) € 2.030,65 bruto per vier weken. Onderdeel 2 bestaat uit een persoonlijke toeslag van € 700,-- bruto per vier weken die zal worden afgebouwd met € 100,-- per halfjaar van het startbedrag totdat de persoonlijke toeslag na 36 maanden nihil is geworden. (...)’. Bij de brief zijn als bijlagen gevoegd een opleidingsplan en een afbouwregeling.
2.15
Vanaf augustus 2019 heeft Hoogvliet aan [geïntimeerde] niet meer het volledige ABL-salaris betaald.
2.16
Bij brief van 27 augustus 2019 is namens [geïntimeerde] aan Hoogvliet kenbaar gemaakt - samengevat - dat hij geen aanleiding ziet een verbetertraject in te gaan voor de functie van ABL en dat hij de voorgestelde afbouwregeling onredelijk acht, omdat [geïntimeerde] ‘sinds 2009 werkzaam is geweest als verkoopmedewerker zuivel/diepvries en dat hij daarbij het salaris en functiebenaming van assistent bedrijfsleider heeft behouden.’
2.17
Bij brief van 12 september 2019 is hierop door Hoogvliet gereageerd.
2.18
Namens [geïntimeerde] is Hoogvliet bij e-mail van 1 oktober 2019 gesommeerd om binnen veertien dagen na dagtekening van de brief over te gaan tot betaling aan [geïntimeerde] van het salaris ter hoogte van € 2.948,81 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag en tot betaling van het toekomstige salaris/ziekengeld. Hoogvliet heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd een verklaring voor recht dat hij werkzaam is als medewerker zuivel/diepvries en voorts Hoogvliet te veroordelen tot betaling van (i) € 1.090,75 bruto, met cao-verhogingen en vakantietoeslag, aan achterstallig salaris over de periode van 12 augustus 2019 tot en met 30 december 2019; (ii) € 2.948,81 bruto per vier weken, met cao-verhogingen en vakantietoeslag, vanaf 31 december 2019; (iii) de wettelijke verhoging en de wettelijke rente (vanaf 14 oktober 2019) over de hiervoor genoemde bedragen, alsmede deugdelijke bruto/netto-specificaties, (iv) de buitengerechtelijke- en de proceskosten. [geïntimeerde] heeft aan deze vorderingen kort samengevat ten grondslag gelegd dat hij recht heeft op het bij de functie van ABL behorende salaris van € 2.948,81 bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag en emolumenten, dat tussen partijen de arbeidsvoorwaarde is ontstaan dat hij hierbij de functie van medewerker zuivel/diepvries uitoefende en dat Hoogvliet deze arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig kon wijzigen zonder de instemming van [geïntimeerde] , welke instemming [geïntimeerde] niet heeft gegeven.
3.2
Hoogvliet heeft zich in eerste aanleg verweerd tegen deze vorderingen in conventie, en in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] het voorstel van Hoogvliet tot aanpassing van zijn functie naar die van Verkoopmedewerker alsmede tot aanpassing van zijn salaris langs de weg van de door Hoogvliet voorgestelde afbouwregeling met ingang van salarisperiode 9-2019 dient te aanvaarden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten, met wettelijke rente, waartegen [geïntimeerde] zich heeft verweerd.
3.3
De kantonrechter heeft de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht uitgesproken en Hoogvliet – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van (i) € 1.090,75 bruto aan achterstallig salaris over de periode van 12 augustus 2019 tot en met 30 december 2019, te vermeerderen met eventuele cao-verhogingen, vakantietoeslag, de wettelijke rente vanaf het moment van de opeisbaarheid van de loonbedragen en met de wettelijke verhoging van 20%, onder verstrekking door Hoogvliet aan [geïntimeerde] van een schriftelijke netto/bruto specificatie; (ii) € 2.948,81 bruto per vier weken, te vermeerderen met eventuele cao-verhogingen en vakantietoeslag, vanaf 31 december 2019, op de in het verleden gebruikelijke tijdstippen, zolang [geïntimeerde] als medewerker zuivel/diepvries bij Hoogvliet werkzaam is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de opeisbaarheid van de loonbedragen en met de wettelijke verhoging van 20%, onder verstrekking door Hoogvliet aan [geïntimeerde] van een schriftelijke netto/bruto specificatie en (iii) de proceskosten met nasalaris. De kantonrechter heeft de vordering in reconventie afgewezen met veroordeling van Hoogvliet in de proceskosten in conventie en reconventie.
3.4
Hoogvliet bestrijdt dit vonnis en voert daartoe drie grieven aan. Grief 2 richt zich tegen de toegewezen veroordelingen onder 6.2 en 6.3 in conventie en grief 3 tegen de afgewezen verklaring voor recht onder 6.8 in reconventie en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De grieven (1 en) 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen er – zo begrijpt het hof – kort gezegd op neer dat aan de hand van de zes gezichtspunten uit het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:976) moet worden geconcludeerd dat uit de door Hoogvliet jegens [geïntimeerde] gevolgde gedragslijn voortvloeit dat geen sprake is van een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde die inhoudt dat [geïntimeerde] de functie van 1e verkoopmedewerker vervult met behoud van het salaris van een ABL. De gedragslijn die inhield dat [geïntimeerde] vanaf 2009 is gaan werken als Verkoopmedewerker zuivel en diepvries met behoud van het salaris van een ABL had slechts een tijdelijk karakter. Hoogvliet heeft dit ook te kennen gegeven toen [geïntimeerde] zich ging beroepen op deze gedragslijn, zo stelt zij. Het stond Hoogvliet naar haar zeggen vrij [geïntimeerde] vanaf 2014, althans vanaf 2019, op te dragen de bij de functie ABL behorende werkzaamheden te gaan verrichten, dan wel, indien [geïntimeerde] niet bereid was andere dan bij de functie Verkoopmedewerker zuivel en diepvries behorende werkzaamheden te gaan verrichten, het ABL-salaris trapsgewijs en in een periode van 36 maanden af te bouwen tot het salaris van een Verkoopmedewerker zuivel en diepvries. [geïntimeerde] daarentegen betoogt dat vanaf 2009, althans uiterlijk in 2013, de arbeidsvoorwaarde was ontstaan dat hij met behoud van het ABL-salaris slechts werkzaamheden als Verkoopmedewerker zuivel en diepvries hoefde te verrichten, en dat er zich geen omstandigheden voordoen die maken dat aan die arbeidsvoorwaarden getornd kan worden.
3.5
Het hof deelt de opvatting van [geïntimeerde] en overweegt daartoe als volgt. Nadat [geïntimeerde] voor DWK tot 2005 werkzaam was geweest als ABL, kwam hij als gevolg van de overname van het filiaal Aalsmeer op 18 juni 2005 in dienst van Hoogvliet als ABL. Op 9 september 2005 werd [geïntimeerde] overgeplaatst naar het filiaal Leiden om te worden opgeleid tot volwaardig ABL. [geïntimeerde] maakte er op 7 februari 2006 bezwaar tegen dat hij in dat filiaal niets anders deed dan vakkenvullen, en hij wilde zijn oorspronkelijke functie van ABL terug omdat hij bij DWK zeer goed had gefunctioneerd als ABL. Vervolgens werd [geïntimeerde] in de loop van 2006 teruggeplaatst naar het filiaal Aalsmeer alwaar hij zijn werkzaamheden als ABL weer hervatte. In 2009 werd [geïntimeerde] voor een tweede maal overgeplaatst, en wel van het filiaal Aalsmeer naar het filiaal Leiden. Vaststaat dat [geïntimeerde] aldaar de werkzaamheden behorend bij de functie van Verkoopmedewerker zuivel en diepvries ging uitoefenen. Hoogvliet stelt dat dit op tijdelijke basis geschiedde opdat [geïntimeerde] zijn functioneren als ABL kon verbeteren althans naar het niveau van die functie kon toegroeien. [geïntimeerde] voert aan dat hem door de rayonmanager [naam 2] te kennen werd gegeven dat dit een blijvende situatie zou zijn. Gelet op het eerdere protest van [geïntimeerde] tegen de wijziging van zijn werkzaamheden, acht het hof het al niet voor de hand liggend dat met [geïntimeerde] zou zijn afgesproken dat hij zuivel- en diepvrieswerkzaamheden zou gaan verrichten in afwachting of ter uitvoering van een verbetertraject als ABL.
3.6.1
Los daarvan passen de gebeurtenissen vanaf 2009 in het beeld dat het de bedoeling was dat [geïntimeerde] blijvend betaald zou worden als ABL maar daartegenover slechts de zuivel- en diepvrieswerkzaamheden behoefde te verrichten.
3.6.2
Daartoe is in de eerste plaats van belang dat er – afgezien van de jaarlijkse beoordelingen, waarover hierna onder 3.6.4 - geen enkele vorm van schriftelijke communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden die het standpunt van Hoogvliet onderbouwen.
3.6.3
Ook heeft Hoogvliet niet gesteld dat er concrete besprekingen hebben plaatsgevonden en waarin aan [geïntimeerde] expliciet te kennen zou zijn gegeven dat de vanaf 2009 bestaande situatie (het verrichten van zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris) slechts een tijdelijke was. Hoogvliet heeft slechts gesteld dat het haar bedoeling was dat de situatie een tijdelijke was, doch heeft niet onderbouwd hoe dit dan aan [geïntimeerde] te kennen werd gegeven. Ook [naam 2] verklaart slechts dat het nooit de bedoeling was dat de betreffende situatie een blijvende zou zijn, doch hij geeft niet aan dat en hoe dat dan aan [geïntimeerde] zou zijn gecommuniceerd. Wel verklaart hij dat hij vanaf 2010 niet meer de regiomanager van [geïntimeerde] was.
3.6.4
Ook de functioneringsformulieren vormen eerder een onderbouwing van het standpunt van [geïntimeerde] , dan dat van Hoogvliet. In het functioneringsformulier over het 2e halfjaar 2007 – toen [geïntimeerde] in Aalsmeer werkzaam was als ABL – werd hij beoordeeld op alle 33 onderwerpen van het toen gebruikte formulier. Over het 1e halfjaar 2008 – toen hij nog steeds werkzaam was als ABL – kreeg hij slechts een beoordeling op 12 onderwerpen, en bijvoorbeeld niet meer op ‘verzorging winkel’, ‘resultaatsgerichtheid’. Over het 2e halfjaar 2008 kreeg [geïntimeerde] weer wel een beoordeling op alle 33 onderwerpen, net als over het 1e halfjaar 2009. Gedurende al deze tijd stond als functie op het functioneringsformulier ‘ABL’ vermeld. Over het 1e halfjaar 2010 kreeg [geïntimeerde] over alle 33 onderwerpen een beoordeling (32 maal ‘voldoende’, waaronder voor ‘verzorging winkel en resultaatgerichtheid), met op het formulier de voorgedrukte functievermelding ABL. Over het 2e halfjaar 2010 werd onder functievermelding ABL op 33 van toen 35 onderwerpen een beoordeling gegeven, met wisselende beoordelingen en waarbij bij visie-ontwikkeling en loonkosten ‘nvt’ werd ingevuld. Over het 1e halfjaar 2011 werd bij 31 van de 35 onderwerpen een beoordeling gegeven, bij de vier niet ingevulde onderwerpen (waaronder omzet budget, rendement, loonkosten en opleiding medewerkers) nvt; bij vier andere onderwerpen staat ook nvt vermeld maar is ook een beoordeling gegeven. Over 2012 is voor [geïntimeerde] een Boordelingsformulier Verkoopmedewerker ingevuld en over 2013 (voor de op 11 april 2014 gegeven beoordeling) het beoordelingsformulier Assistent bedrijfsleider. In deze beoordeling worden een groot aantal kritiekpunten geuit, waarbij door of namens Hoogvliet in de toelichting onder andere wordt geschreven: ‘Hiervoor heeft [geïntimeerde] zijn beoordelingen gehad als Verkoopmedewerker. [geïntimeerde] heeft als functie ABK, maar vervult deze functie niet op de werkvloer.’ Het hof leidt uit de beoordelingen over de jaren 2010 tot en met 2012 op geen enkele manier af, dat het verrichten van de zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tijdelijk zou zijn, als onderdeel van een verbetertraject als ABL. Integendeel: over 2012 wordt expliciet het beoordelingsformulier Verkoopmedewerker gebruikt, en in de toelichting op de in april 2014 gegeven (slechte) beoordeling als ABL wordt door of namens Hoogvliet opgeschreven dat [geïntimeerde] daarvoor zijn beoordelingen (in meervoudsvorm, dus over meerdere jaren) als verkoopmedewerker heeft gehad.
3.6.5
Ook uit het door Hoogvliet opgestelde gespreksverslag van 1 april 2017 leidt het hof af dat (vanaf 2009 en) tot 2014 niet met [geïntimeerde] gesproken is over het tijdelijke karakter van de betreffende situatie. In het verslag staat immers dat in de drie jaar voorafgaand aan 2017 (dus vanaf 2014) pas aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt dat Hoogvliet die situatie als ongewenst ervoer.
3.6.6
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband gezien, komt het hof tot de conclusie dat Hoogvliet [geïntimeerde] in 2009 in het filiaal Leiden zuivel- en diepvrieswerkzaamheden heeft laten verrichten tegen het ABL-salaris, zonder dat expliciet kenbaar is gemaakt dat dat een tijdelijke situatie zou zijn. Hoogvliet heeft deze situatie laten voortduren tot aan de beoordeling over 2013, die volgens het formulier in april 2014 heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat voor [geïntimeerde] daarmee de arbeidsvoorwaarde is ontstaan dat hij die zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris verrichte. De betreffende situatie had immers ruim vier jaar – dat wil zeggen een zeer lange periode – geduurd en het betrof een voor [geïntimeerde] belangrijke arbeidsvoorwaarde (namelijk zijn salaris en de daarvoor te verrichten werkzaamheden). Weliswaar was niet expliciet vastgelegd dat dit een blijvende situatie betrof, maar juist van Hoogvliet had verwacht mogen worden op enigerlei wijze vast te leggen, althans duidelijk kenbaar te maken dat het een tijdelijke situatie betrof en daarvan is op geen enkele manier gebleken.
3.6.7
Nu het verrichten van zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris voor [geïntimeerde] in 2009, althans in 2013 een arbeidsvoorwaarde was geworden, brengt het goed werknemerschap met zich, dat slechts bij een wijziging van omstandigheden aan de zijde van Hoogvliet, [geïntimeerde] onder omstandigheden gehouden is akkoord te gaan met een voorstel tot wijziging van functie en salaris. Die situatie doet zich echter niet voor nu Hoogvliet in hoger beroep niet eens gesteld heeft, althans niet voldoende heeft gemotiveerd, welke wijziging van omstandigheden zich dan zou hebben voorgedaan.
3.7
De conclusie is dat [geïntimeerde] recht heeft op het door hem gevorderde en door de kantonrechter toegewezen loon, nu tegen de hoogte daarvan verder geen grieven zijn gericht. Dat deel van het bestreden vonnis wordt daarom bekrachtigd. Hoogvliet betoogt kennelijk met haar grief 2 – voor zover die gericht is tegen de toegewezen verklaring voor recht dat [geïntimeerde] werkzaam is medewerker zuivel/diepvries – dat [geïntimeerde] gehouden is werkzaamheden als ABL te gaan verrichten (om recht te houden op het daarbij behorende salaris). Dat betoog wordt om de hiervoor, in 3.6.7 omschreven redenen, door het hof verworpen, zodat – ook - dit onderdeel van de grief faalt.
3.8
Hoogvliet heeft weliswaar een bewijsaanbod gedaan, maar dat is niet gericht op het bewijzen van zodanige feiten en omstandigheden dat deze, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Ten aanzien van [naam 2] voert Hoogvliet niet aan wat deze anders zou kunnen verklaren dan wat hij in zijn schriftelijke verklaring heeft vermeld. Ten aanzien van de niet verder bij naam genoemde ‘opvolgende bedrijfsleiders en rayonmanagers’ wordt niet vermeld om wie het gaat, en evenmin dat zij met [geïntimeerde] besproken zouden hebben dat de betreffende situatie een tijdelijke zou zijn. Datzelfde geldt voor de andere niet bij naam genoemde ‘andere medewerkers van Hoogvliet’. Ook ten aanzien van [geïntimeerde] zelf wordt niet expliciet vermeld hoe en wanneer dan met hem besproken zou zijn dat de situatie van 2009 tot 2014 een tijdelijke zou zijn.
3.9
De conclusie is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hoogvliet zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Hoogvliet in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.