3.5Het hof deelt de opvatting van [geïntimeerde] en overweegt daartoe als volgt. Nadat [geïntimeerde] voor DWK tot 2005 werkzaam was geweest als ABL, kwam hij als gevolg van de overname van het filiaal Aalsmeer op 18 juni 2005 in dienst van Hoogvliet als ABL. Op 9 september 2005 werd [geïntimeerde] overgeplaatst naar het filiaal Leiden om te worden opgeleid tot volwaardig ABL. [geïntimeerde] maakte er op 7 februari 2006 bezwaar tegen dat hij in dat filiaal niets anders deed dan vakkenvullen, en hij wilde zijn oorspronkelijke functie van ABL terug omdat hij bij DWK zeer goed had gefunctioneerd als ABL. Vervolgens werd [geïntimeerde] in de loop van 2006 teruggeplaatst naar het filiaal Aalsmeer alwaar hij zijn werkzaamheden als ABL weer hervatte. In 2009 werd [geïntimeerde] voor een tweede maal overgeplaatst, en wel van het filiaal Aalsmeer naar het filiaal Leiden. Vaststaat dat [geïntimeerde] aldaar de werkzaamheden behorend bij de functie van Verkoopmedewerker zuivel en diepvries ging uitoefenen. Hoogvliet stelt dat dit op tijdelijke basis geschiedde opdat [geïntimeerde] zijn functioneren als ABL kon verbeteren althans naar het niveau van die functie kon toegroeien. [geïntimeerde] voert aan dat hem door de rayonmanager [naam 2] te kennen werd gegeven dat dit een blijvende situatie zou zijn. Gelet op het eerdere protest van [geïntimeerde] tegen de wijziging van zijn werkzaamheden, acht het hof het al niet voor de hand liggend dat met [geïntimeerde] zou zijn afgesproken dat hij zuivel- en diepvrieswerkzaamheden zou gaan verrichten in afwachting of ter uitvoering van een verbetertraject als ABL.
3.6.1Los daarvan passen de gebeurtenissen vanaf 2009 in het beeld dat het de bedoeling was dat [geïntimeerde] blijvend betaald zou worden als ABL maar daartegenover slechts de zuivel- en diepvrieswerkzaamheden behoefde te verrichten.
3.6.2Daartoe is in de eerste plaats van belang dat er – afgezien van de jaarlijkse beoordelingen, waarover hierna onder 3.6.4 - geen enkele vorm van schriftelijke communicatie tussen partijen heeft plaatsgevonden die het standpunt van Hoogvliet onderbouwen.
3.6.3Ook heeft Hoogvliet niet gesteld dat er concrete besprekingen hebben plaatsgevonden en waarin aan [geïntimeerde] expliciet te kennen zou zijn gegeven dat de vanaf 2009 bestaande situatie (het verrichten van zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris) slechts een tijdelijke was. Hoogvliet heeft slechts gesteld dat het haar bedoeling was dat de situatie een tijdelijke was, doch heeft niet onderbouwd hoe dit dan aan [geïntimeerde] te kennen werd gegeven. Ook [naam 2] verklaart slechts dat het nooit de bedoeling was dat de betreffende situatie een blijvende zou zijn, doch hij geeft niet aan dat en hoe dat dan aan [geïntimeerde] zou zijn gecommuniceerd. Wel verklaart hij dat hij vanaf 2010 niet meer de regiomanager van [geïntimeerde] was.
3.6.4Ook de functioneringsformulieren vormen eerder een onderbouwing van het standpunt van [geïntimeerde] , dan dat van Hoogvliet. In het functioneringsformulier over het 2e halfjaar 2007 – toen [geïntimeerde] in Aalsmeer werkzaam was als ABL – werd hij beoordeeld op alle 33 onderwerpen van het toen gebruikte formulier. Over het 1e halfjaar 2008 – toen hij nog steeds werkzaam was als ABL – kreeg hij slechts een beoordeling op 12 onderwerpen, en bijvoorbeeld niet meer op ‘verzorging winkel’, ‘resultaatsgerichtheid’. Over het 2e halfjaar 2008 kreeg [geïntimeerde] weer wel een beoordeling op alle 33 onderwerpen, net als over het 1e halfjaar 2009. Gedurende al deze tijd stond als functie op het functioneringsformulier ‘ABL’ vermeld. Over het 1e halfjaar 2010 kreeg [geïntimeerde] over alle 33 onderwerpen een beoordeling (32 maal ‘voldoende’, waaronder voor ‘verzorging winkel en resultaatgerichtheid), met op het formulier de voorgedrukte functievermelding ABL. Over het 2e halfjaar 2010 werd onder functievermelding ABL op 33 van toen 35 onderwerpen een beoordeling gegeven, met wisselende beoordelingen en waarbij bij visie-ontwikkeling en loonkosten ‘nvt’ werd ingevuld. Over het 1e halfjaar 2011 werd bij 31 van de 35 onderwerpen een beoordeling gegeven, bij de vier niet ingevulde onderwerpen (waaronder omzet budget, rendement, loonkosten en opleiding medewerkers) nvt; bij vier andere onderwerpen staat ook nvt vermeld maar is ook een beoordeling gegeven. Over 2012 is voor [geïntimeerde] een Boordelingsformulier Verkoopmedewerker ingevuld en over 2013 (voor de op 11 april 2014 gegeven beoordeling) het beoordelingsformulier Assistent bedrijfsleider. In deze beoordeling worden een groot aantal kritiekpunten geuit, waarbij door of namens Hoogvliet in de toelichting onder andere wordt geschreven: ‘Hiervoor heeft [geïntimeerde] zijn beoordelingen gehad als Verkoopmedewerker. [geïntimeerde] heeft als functie ABK, maar vervult deze functie niet op de werkvloer.’ Het hof leidt uit de beoordelingen over de jaren 2010 tot en met 2012 op geen enkele manier af, dat het verrichten van de zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tijdelijk zou zijn, als onderdeel van een verbetertraject als ABL. Integendeel: over 2012 wordt expliciet het beoordelingsformulier Verkoopmedewerker gebruikt, en in de toelichting op de in april 2014 gegeven (slechte) beoordeling als ABL wordt door of namens Hoogvliet opgeschreven dat [geïntimeerde] daarvoor zijn beoordelingen (in meervoudsvorm, dus over meerdere jaren) als verkoopmedewerker heeft gehad.
3.6.5Ook uit het door Hoogvliet opgestelde gespreksverslag van 1 april 2017 leidt het hof af dat (vanaf 2009 en) tot 2014 niet met [geïntimeerde] gesproken is over het tijdelijke karakter van de betreffende situatie. In het verslag staat immers dat in de drie jaar voorafgaand aan 2017 (dus vanaf 2014) pas aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt dat Hoogvliet die situatie als ongewenst ervoer.
3.6.6Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband gezien, komt het hof tot de conclusie dat Hoogvliet [geïntimeerde] in 2009 in het filiaal Leiden zuivel- en diepvrieswerkzaamheden heeft laten verrichten tegen het ABL-salaris, zonder dat expliciet kenbaar is gemaakt dat dat een tijdelijke situatie zou zijn. Hoogvliet heeft deze situatie laten voortduren tot aan de beoordeling over 2013, die volgens het formulier in april 2014 heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat voor [geïntimeerde] daarmee de arbeidsvoorwaarde is ontstaan dat hij die zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris verrichte. De betreffende situatie had immers ruim vier jaar – dat wil zeggen een zeer lange periode – geduurd en het betrof een voor [geïntimeerde] belangrijke arbeidsvoorwaarde (namelijk zijn salaris en de daarvoor te verrichten werkzaamheden). Weliswaar was niet expliciet vastgelegd dat dit een blijvende situatie betrof, maar juist van Hoogvliet had verwacht mogen worden op enigerlei wijze vast te leggen, althans duidelijk kenbaar te maken dat het een tijdelijke situatie betrof en daarvan is op geen enkele manier gebleken.
3.6.7Nu het verrichten van zuivel- en diepvrieswerkzaamheden tegen een ABL-salaris voor [geïntimeerde] in 2009, althans in 2013 een arbeidsvoorwaarde was geworden, brengt het goed werknemerschap met zich, dat slechts bij een wijziging van omstandigheden aan de zijde van Hoogvliet, [geïntimeerde] onder omstandigheden gehouden is akkoord te gaan met een voorstel tot wijziging van functie en salaris. Die situatie doet zich echter niet voor nu Hoogvliet in hoger beroep niet eens gesteld heeft, althans niet voldoende heeft gemotiveerd, welke wijziging van omstandigheden zich dan zou hebben voorgedaan.