ECLI:NL:GHAMS:2022:2444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
23-000818-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS dwangverpleging voor bezit geladen vuurwapen in woonwijk met meerdere schoten in de lucht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het bezit van een geladen vuurwapen, waarmee hij op 23 juni 2021 in een woonwijk meerdere keren in de lucht had geschoten. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, maar had vastgesteld dat de TBS niet gemaximeerd was omdat het misdrijf gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, onder andere omdat hij niet herkenbaar was op camerabeelden en er geen vingerafdrukken van hem op het wapen waren aangetroffen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor het bezit van het vuurwapen en de patronen, onder andere door forensisch onderzoek en getuigenverklaringen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar heeft de TBS met dwangverpleging als niet-gemaximeerd beschouwd, gezien de ernst van het feit en het gevaar dat de verdachte voor de samenleving vormt.

Het hof heeft in zijn overwegingen ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die volgens gedragsdeskundigen een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vertoont. Ondanks deze bevindingen heeft het hof geoordeeld dat de verdachte een te groot gevaar voor de maatschappij vormt en dat behandeling in een forensisch kader noodzakelijk is. De verdachte is herhaaldelijk veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft geen medewerking verleend aan eerdere behandelingen. Het hof heeft daarom besloten tot oplegging van TBS met dwangverpleging en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000818-22
datum uitspraak: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-186742-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1987,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkend dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
- de bewijsvoering vervangt door de navolgende bewijsoverweging en bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat;
- de motivering van de opgelegde sancties vervangt door de onderstaande;
- de beslagbeslissing van een nadere motivering voorziet.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte op de (aldaar bekeken) camerabeelden niet is te herkennen, dat meer (zwarte) mensen in de Bijlmer een grijs trainingspak dragen, en dat het haar van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet rood, maar wit was. Daarnaast moet de omstandigheid dat in de buurt van het incident een wapen is aangetroffen als ontlastend worden beschouwd, nu het onwaarschijnlijk is dat de dader dat op die plek weg zou gooien. Ook de herkenning door de meldster is ‘te weinig steekhoudend’, omdat het een getuigenverklaring betreft en geen ‘keuze uit drie’. Het DNA van de verdachte kan daarnaast op een andere (het hof begrijpt: indirecte) wijze op het wapen zijn terechtgekomen. Tot slot zijn geen vingerafdrukken van de verdachte op het wapen aangetroffen, maar wel die van iemand anders, hetgeen als ontlastend moet worden gezien, omdat de betreffende vingerafdruk niet gevonden zou zijn als de verdachte het pistool zou hebben schoongemaakt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 23 juni 2021 om 23:14 uur kregen politieambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] een melding, inhoudende dat er bij het [adres01] te [plaats01] , nabij metrostation Kraaiennest, door een persoon meerdere keren in de lucht werd geschoten. Zij begaven zich naar deze locatie en ontvingen ondertussen een signalement van de betreffende verdachte persoon. Nadat zij ter plaatse waren gekomen zagen zij een persoon die aan dit signalement voldeed, weglopen in de richting van het buurtcentrum De Bonte Kraai, gelegen direct naast het Medisch Centrum. Politieambtenaar [verbalisant01] zag dat deze persoon zijn handen onder zijn kleding weghield, hoorde hem schreeuwen, en zag dat deze persoon vervolgens wegrende in de bosschages direct naast het buurtcentrum, waarna hij aan de politie ontkwam.
Om 1:45 uur (op 24 juni 2021) ving het forensisch onderzoek op de plaatsen delict aan. Op de locatie [adres01] lag op het trottoir een 9mm Luger huls, die werd veiliggesteld. Op de locatie Kraaiennest vonden politieambtenaren, op een pad tussen de bosschages aan een van de zijden van het Medisch Centrum, direct naast het buurtcentrum De Bonte Kraai, een vuurwapen. In deze bosschages was de voornoemde verdachte persoon weggerend en ten val gekomen. In het patroonmagazijn van het vuurwapen zagen politieambtenaren twee patronen zitten. Ook zagen zij dat zich een patroon in de kamer van het vuurwapen bevond. Het vuurwapen, patroonmagazijn en de patronen werden door de politie veiliggesteld. Aan dit vuurwapen en de patronen is onderzoek verricht, waaruit naar voren is gekomen dat het wapen een pistool van het merk Glock (kaliber 9mm, synoniem 9mm Luger) betreft, dat geschikt is om projectielen door een loop af te schieten en waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. De aangetroffen patronen bleken kaliber 9mm (synoniem 9mm Luger) munitie te betreffen, geschikt om afgeschoten te worden met voornoemd pistool.
Op 27 juni 2021 kregen politieambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] het verzoek om naar het Kraaiennest te gaan, omdat daar, volgens de meldster, de man zou lopen die enkele dagen geleden op diezelfde plek had geschoten. De meldster heeft telefonisch het signalement van deze persoon doorgegeven. Ter plaatse aangekomen zagen de politieambtenaren een man die voldeed aan dat signalement en hielden deze man, die de verdachte bleek te zijn, vervolgens staande. De meldster heeft later verklaard dat zij op 23 juni 2021 in de auto zat op het parkeerterrein bij Kraaiennest en zag dat een persoon aldaar zijn wapen trok en begon te schieten. Verder heeft zij verklaard dat zij op 27 juni 2021, toen zij de politie belde, zeker wist dat de man ten aanzien van wie zij de melding had gedaan (het hof begrijpt: de verdachte) de schutter was van voornoemd schietincident.
Aan voornoemde, op het [adres01] aangetroffen, huls is vergelijkend hulsonderzoek verricht (waarbij sporen die vuurwapens in hulzen achterlaten met elkaar worden vergeleken). De resultaten van dit vergelijkend onderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijkerwanneer (de hypothese waar is dat) de huls is verschoten met de aangetroffen Glock, dan wanneer (de hypothese waar is dat) de huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de aangetroffen Glock. Daarnaast heeft een forensisch onderzoeker de ruwe delen van het betreffende pistool bemonsterd op humane biologische gebruikerssporen. Het uit deze bemonstering verkregen DNA-mengprofiel is vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte. De resultaten van dit onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker – de op één na grootst mogelijke zeldzaamheid – indien (de hypothese waar is dat) de bemonstering van het spoor DNA bevat van de verdachte en één onbekende niet verwante persoon, dan wanneer (de hypothese waar is dat) de bemonstering van het spoor DNA bevat van twee onbekende, niet verwante personen.
Reeds op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 juni 2021 een vuurwapen en patronen voorhanden heeft gehad. Hetgeen de raadsman in het kader van de bewijsvraag ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, vindt weerlegging in de vastgestelde feiten en omstandigheden of doet niet af aan de daaruit door het hof getrokken conclusies.
Daarbij wordt nog opgemerkt dat het dactyloscopisch spoor op de kamer van de loop van het betreffende vuurwapen de verdachte geenszins vrijpleit, nu, zoals blijkt uit het proces-verbaal wapenonderzoek, dit spoor doorliep onder de slede en derhalve moet zijn gezet toen het wapen was gedemonteerd en uit elkaar gehaald. Het spoor kan dus niet als daderspoor worden gezien. Voorts kan ook de enkele suggestie van de raadsman dat het DNA-materiaal van de verdachte op indirecte wijze op het wapen kan zijn overgedragen – bij gebrek aan een door de verdediging daarvoor aangedragen plausibel scenario of enige concrete aanwijzing in die richting – de verdachte niet baten.

Oplegging van straf en vrijheidsbenemende maatregel

In eerste aanleg genomen beslissingen
De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna dwangverpleging) opgelegd. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat géén sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de TBS met dwangverpleging is beperkt tot 4 jaren.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde straf en maatregel op zal leggen als de rechtbank. Zij heeft zich daarbij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, en de opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging derhalve heeft te gelden als niet-gemaximeerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft het hof verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring, aan de verdachte geen TBS (met dwangverpleging) op te leggen, omdat dit een te vergaande en onnodige maatregel is. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, sinds de afloop in juni 2020 van de aan hem eerder opgelegde ISD-maatregel, slechts één winkeldiefstal heeft gepleegd en, indien bewezen, het onderhavige feit. Bovendien is de verdachte niet wars van alle hulpverlening, maar acht hij die niet noodzakelijk nu bij hem geen stoornis is vastgesteld. Uit het rapport van de gedragskundigen van het Pieter Baan Centrum volgt ook niet dat de verdachte aan een stoornis lijdt.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Inleiding
Het hof acht het allereerst aangewezen enkele aanvullende vaststellingen te doen die van belang zijn voor de beoordeling van de aard van het bewezenverklaarde en de vragen waarvoor het hof in het kader van de sanctietoepassing staat.
Uit de verklaring van [naam01] blijkt dat hij op 23 juni 2021 in de buurt van de [adres02] (het hof: een straat nabij het [adres01] en het Kraaiennest) in de avond heeft gevochten met een persoon, die hij verder niet kende. [naam01] heeft later gehoord dat deze man na de vechtpartij op zoek naar hem was geweest en met een vuurwapen heeft geschoten (p. 81-82)
.Deze gang van zaken vindt steun in TCI-informatie, die daarnaast inhoudt dat [naam01] ook wel ‘ [naam01] ’ wordt genoemd (p. 78-79). De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 23 juni 2021 op het [adres01] ruzie heeft gehad met ene [naam01] . Tegenover de rechter-commissaris heeft de verdachte bovendien verklaard dat dat hij een klap heeft gekregen van de persoon met wie hij die avond ruzie had en dat hij deze persoon, toen hij wegliep, heeft medegedeeld: “Ik kom zo terug”. De eerdergenoemde meldster, die op 27 juni 2021 de politie heeft gebeld, heeft verklaard dat de verdachte die dag stond op te scheppen over wat hij had gedaan, dat hij het geluid van een pistool maakte en deed alsof hij in de lucht schoot. De verdachte riep daarbij dat als iemand iets met hem probeert, dat hij hem pijn terug doet (p. 86-87).
Het hof neemt op grond hiervan en hetgeen hiervoor is overwogen over het bewijs, als vaststaand aan dat de verdachte in reactie op het gevecht met [naam01] een vuurwapen is gaan halen en dat hij in zijn zoektocht naar [naam01] , met het vuurwapen, is teruggekeerd naar de omgeving van het eerdere gevecht, waarna hij meermaals in de lucht heeft geschoten. Uit hetgeen hij blijkens evengenoemde verklaring van meldster op 27 juni 2021 heeft gezegd leidt het hof af dat de intentie van de verdachte bij deze op het gevecht volgende gedragingen geenszins was beperkt tot het (enkel) uiten van bedreigingen, maar dat hij daadwerkelijk uitvoering zou hebben gegeven aan geweldshandelingen, gericht tegen [naam01] , of ten minste de onaantastbaarheid van het lichaam van [naam01] , daadwerkelijk in gevaar zou hebben gebracht.
De ernst van het bewezenverklaarde en van de omstandigheden waaronder het is begaan
De verdachte heeft in de avonduren van 23 juni 2021 een vuurwapen voorhanden gehad, waarmee hij midden in een woonwijk verscheidene keren in de lucht heeft geschoten. Toen de politie naar aanleiding van meldingen van gealarmeerde buurtbewoners of omstanders arriveerde, is de verdachte is op de vlucht geslagen, hetgeen de politie noodzaakte meerdere (gerichte) schoten te lossen. De politiekogels zijn op verschillende plaatsen ingeslagen, waaronder in de achterzijde van een huisartsenpraktijk en het slaapkamerraam van een woning. Dit vond plaats in Amsterdam Zuidoost, een stadsdeel van Amsterdam dat wordt geplaagd door een groot aantal schietincidenten. De verdachte heeft met zijn handelingen en de wildwesttaferelen die daarvan het gevolg waren, bijgedragen aan de verdere versterking van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen, en in het bijzonder bij de bewoners van Amsterdam Zuidoost. De gewraakte gedragingen van de verdachte betroffen voorts een reactie op een gevecht dat kort daarvoor had plaatsgevonden. Dat de avond geen ernstigere afloop heeft gekend, nu de verdachte zijn opponent niet meer tegen het lijf is gelopen, is geenszins te danken aan de verdachte, maar slechts aan de geluksfactor. Bij dit alles komt nog dat de verdachte tijdens zijn vlucht zijn geladen en voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde vuurwapen aan de openbare weg heeft achtergelaten nabij een pad tussen de struiken, waar het door een ieder – dus ook door kinderen – gevonden had kunnen worden, met alle risico’s van dien. Dit alles rekent het hof de verdachte ten zeerste aan.
Reeds vanwege de aard van het bewezenverklaarde kan bij de strafoplegging niet worden volstaan dan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de precieze duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die in gevallen van vuurwapenbezit in de openbare ruimte plegen te worden uitgesproken. Bij het bezit van een geladen vuurwapen in de openbare ruimte komt dan al snel een vrijheidsstraf van 8 maanden in beeld. De zojuist beschreven omstandigheden van dit geval maken echter dat daarvan ten nadele van de verdachte moet worden afgeweken. Bovendien is hij blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juli 2022 herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor misdrijven met een geweldscomponent of een anderszins agressief karakter, zoals mishandelingen, diefstallen met geweld, afpersing en bedreigingen, en wel tot gevangenisstraffen oplopend tot 30 maanden (waarvan 10 maanden voorwaardelijk). Op grond van het bovenstaande zou het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minstens 12 maanden gerechtvaardigd achten, indien het bewezenverklaarde volledig aan de verdachte had kunnen worden toegerekend.
Gedragskundige rapportage
Naar de persoon van de verdachte is in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onderzoek gedaan door [naam02] , arts in opleiding tot psychiater (onder supervisie van [naam03] , psychiater), en [naam04] , GZ-psycholoog. De gedragskundigen hebben op 25 februari 2022 rapport uitgebracht.
Aan het onderzoek heeft de verdachte halfslachtig zijn medewerking verleend; hij probeerde weliswaar zijn medewerking te weigeren, maar kon zijn weigering niet goed vormgeven. Onder andere omdat de gedragskundigen (aldus) geen zicht hebben kunnen krijgen op motieven en drijfveren van de verdachte, hebben zij geen advies kunnen geven over de mate waarin het tenlastegelegde aan de verdachte kan worden toegerekend en geen uitspraak kunnen doen over de vraag welk recidiverisico hij in zich bergt.
Wel zijn de gedragsdeskundigen op basis van hun bevindingen tot de conclusie gekomen dat de verdachte is behept met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Er is bij hem immers sprake van jarenlang disfunctioneren en van beperkingen in het psychisch functioneren die ernstig, complex en structureel van aard zijn. Die functiebeperkingen betreffen (i) de inadequate sociale afstemming van de verdachte, (ii) diens rigiditeit en een gebrek aan coherentie in diens denken, (iii) zijn primitieve functioneren als persoon, zowel intrapersoonlijk als interpersoonlijk, (iv) een gebrek aan empathie, een gestoorde gewetensfunctie en een gebrekkige emotieregulatie, (v) theatraal gedrag en krenkbaarbaarheid, (vi) inadequate coping en (vii) het gebruik van antisociale strategieën. Hoewel (vooralsnog) niet met zekerheid een diagnose kan worden gesteld, kan de onderliggende pathologie in (een combinatie van) verschillende diagnostische kaders passen, te weten een autismespectrumstoornis, een persoonlijkheidsstoornis of zwakbegaafdheid.
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof
Vooropgesteld wordt dat de maatregel van TBS (met bevel tot dwangverpleging) door de rechter kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a (en 37b, eerste lid) Sr gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden houdt in dat het door de verdachte begane feit een misdrijf dient te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarnaast dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te bestaan en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Het hof stelt vast dat in artikel 55, derde lid, van de Wet wapens en munitie (WWM) is vastgelegd dat hij die handelt in strijd met artikel 26, eerste lid, WWM, wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaren.
Omdat de hiervoor weergegeven conclusie van de gedragskundigen wordt gedragen door hun bevindingen, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof overweegt voorts dat bovengenoemde beperkingen in het psychisch functioneren van de verdachte, die voortvloeien uit de bij hem aanwezige pathologie, van dien aard zijn, dat zij het gedrag van de verdachte doorgaans zullen beïnvloeden. De door het hof opgetekende aanloop naar het gepleegde misdrijf en omstandigheden waaronder dit is begaan, geven blijk van de beweegredenen van de verdachte, die kennelijk uit was op vergelding naar aanleiding van het hem eerder aangedane geweld. Deze handelswijze en de daaraan ten grondslag liggende motieven van de verdachte passen bij, en laten zich zeer goed verklaren vanuit de beperkingen in het psychisch functioneren van de verdachte. In dat licht acht het hof het dan ook zonder meer aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in niet te verwaarlozen mate heeft geleid tot de beschreven gedragingen van de verdachte. Het hof rekent het bewezenverklaarde feit daarom in verminderde mate aan de verdachte toe. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen gevangenisstraf.
Ten aanzien van de mate waarin de verdachte als een gevaar voor de maatschappij moet worden beschouwd, overweegt het hof als volgt. De 35-jarige verdachte is sinds hij de volwassen leeftijd heeft bereikt veelvuldig (onherroepelijk) veroordeeld gevangenisstraffen voor vermogensdelicten met een geweldscomponent. Voorts is hij meermaals (onherroepelijk) veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. Zowel zijn justitiële geschiedenis, als het disfunctioneren van de verdachte op alle (andere) levensgebieden wordt door de gedragskundigen in verband gebracht met diens pathologie. Gelet hierop en gezien hetgeen zojuist is overwogen omtrent het verband tussen de psychopathologie van de verdachte en het thans bewezenverklaarde, is het hof van oordeel dat van de verdachte een groot risico op geweldsrecidive uitgaat. Het risico op recidive en op letselschade wordt door de reclassering in het in de onderhavige zaak over de verdachte opgemaakte rapport van 8 oktober 2021 eveneens als hoog ingeschat. Het voorgaande maakt naar het oordeel van het hof dat de verdachte onbehandeld een te groot gevaar voor de samenleving vormt.
Bij de beantwoording van de vraag binnen welk (strafrechtelijk) kader de noodzakelijk geachte behandeling dient plaats te vinden, neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit voornoemd rapport van de reclassering blijkt dat de verdachte meermaals onder reclasseringstoezicht heeft gestaan en dat alle toezichten negatief retour zijn gezonden. Uit het PBC-rapport komt over de behandelgeschiedenis van de verdachte naar voren dat hij zich door de jaren heen veelvuldig afwerend heeft opgesteld tegenover begeleiding, onderzoek en behandeling. In de onderhavige zaak heeft hij zich niet alleen geenszins coöperatief opgesteld ten aanzien van het onderzoek in het PBC, ook aan een eerder onderzoek door GZ-psycholoog [naam05] heeft de verdachte blijkens een rapport van 17 september 2021 zijn medewerking onthouden. Bovendien ontkent hij stellig psychische problemen te hebben, zo blijkt (ook) uit zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Nu van hem geen enkele vorm van medewerking aan een behandeling valt te verwachten, ziet het hof geen mogelijkheden de behandeling plaats te laten vinden in enig voorwaardelijk strafrechtelijk kader. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging – een titel die niet primair is gericht op het inperken van recidiverisico’s en waarbij de verplichte zorg in beginsel slechts voor maximaal 6 maanden wordt vastgelegd, waarna de strafrechter uit beeld verdwijnt – acht het hof, in het licht van voornoemde houding van de verdachte, de ernstige, structurele en complexe aard van de gebreken in diens psychische functioneren en het daarmee samenhangende gevaar van herhaling, evenmin geëigend om dat gevaar terug te dringen tot maatschappelijk aanvaardbare proporties. Dit betekent dat het hof van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
Slotsom
Resumerend stelt het hof vast dat aan de vereisten van artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Het hof zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Gelet op hetgeen het hof hiervoor onder het kopje ‘Inleiding’ heeft vastgesteld en tegen de achtergrond van het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:336 (r.o. 2.4) wordt deze maatregel opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Anders dan de rechtbank is het hof dus van oordeel dat de duur van de maatregel
nietop voorhand gemaximeerd is.
Daarnaast acht het hof, alles overziend, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Onttrekking aan het verkeer

De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen:
STK Pistool (Omschrijving: g6070315, glock);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070302, luger);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070303);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070306);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070307, politiehuls);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070308);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070309);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070310);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070311);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070312);
3 STK Patroon (Omschrijving: g6070317);
1 STK Patroon (Omschrijving: g6070422, Dag Sx);
1 STK Patroon (Omschrijving: g600786, dag SX);
1 STK Huls (Omschrijving: g6070753).
Het bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de onder 1) en 11) genoemde voorwerpen. De overige voorwerpen zijn vervaardigd tot het begaan van het feit. Al deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet, dan wel – met betrekking tot de hulzen – met het algemeen belang. Zij zullen daarom aan het verkeer worden onttrokken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. D. Abels en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2022.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.