ECLI:NL:GHAMS:2022:2328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
13 augustus 2022
Zaaknummer
200.278.798/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; vordering opdrachtgever tot schadevergoeding wegens te late oplevering terecht afgewezen; tegenvordering opdrachtnemer tot betaling van uitgevoerde werkzaamheden in beroep niet geheel toegewezen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over een aanneming van werk. De appellanten, die een woning hebben laten verbouwen, hebben de aannemer, de geïntimeerde, aangeklaagd wegens te late oplevering van de werkzaamheden. De kantonrechter heeft de vordering van de appellanten afgewezen en de tegenvordering van de aannemer toegewezen. De appellanten hebben in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter bestreden, waarbij zij aanvoerden dat de aannemer in verzuim was geraakt en dat zij recht hadden op schadevergoeding. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de aannemer niet in verzuim was, omdat er geen fatale termijn was overeengekomen en de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. Het hof heeft de vordering van de appellanten afgewezen en de tegenvordering van de aannemer gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof het bedrag dat de aannemer mocht vorderen heeft verlaagd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.278.798/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 7812015 \ CV EXPL 19-4241
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 augustus 2022
inzake

1.[appellant 1] ,

2. [appellant 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H.C. Koetzier te Heemskerk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna aangeduid als [appellanten] en geïntimeerde als [geïntimeerde] .
Het hof heeft bij tussenarrest van 23 juni 2020 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die aanvankelijk gepland stond voor 10 december 2020 maar geen doorgang heeft gevonden. Ten behoeve van die mondelinge behandeling hebben [appellanten] producties in het geding gebracht, waaronder een rapport van [X] van Bouwintentie Bouwkundig Adviesbureau (hierna ‘het Rapport’).
Op gezamenlijk verzoek van partijen is de zaak vervolgens verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellanten]
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis;
- memorie van antwoord, met een productie.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - zal verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, althans de overeenkomst zal ontbinden, althans zal verklaren voor recht dat de overeenkomst door opzegging is geëindigd en [geïntimeerde] zal veroordelen aan [appellanten] te voldoen een bedrag van € 20.112, 41 alsmede de kosten van het Rapport, en tot terugbetaling aan [appellanten] van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] hebben voldaan, een en ander vermeerderd met rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen.
Met uitzondering van het onder 2.2 vastgestelde feit, waartegen
grief Iis gericht en waarmee het hof in het navolgende rekening zal houden, zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Verdere beoordeling

3.1.1
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk gesloten betreffende de woning van [appellanten] bestaande uit het aanbrengen van een dakkapel aan weerszijden van de woning, een verbouwing aan de binnenzijde van de woning en het realiseren van een aanbouw. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] van toepassing verklaard.
3.1.2
[geïntimeerde] heeft vanaf de totstandkoming van de overeenkomst in juni 2017 een aantal offertes uitgebracht, die vervolgens door [appellanten] zijn geaccordeerd. De aanneemsom in de eerste offerte van 13 juni 2017 bedroeg € 129.081,-- en de aanneemsom in laatste offerte van 25 april 2018 (de twaalfde) € 168.475,--.
3.1.3
[appellanten] hebben in een e-mail van 2 oktober 2017 aan [geïntimeerde] bericht:
“Graag ook een antwoord op mijn vraag hoe de planning er uit ziet. Ook daar zit naar mijn beleving weinig schot in. Het is de bedoeling dat wij er op een redelijke termijn willen gaan wonen. Graag enig inzicht en kunnen wij een termijn afspreken? Medio november bijvoorbeeld?”.
[geïntimeerde] heeft hierop geantwoord dat een planning nog lastig is, maar dat hij een termijn van twee maanden verwacht.
3.1.4
Bij e-mail van 30 maart 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] het volgende geschreven:
“Dinsdag zal [A.] aanwezig zijn.
Echter zoals al reeds meerdere malen aangegeven zal het niet mogelijk zijn om [A.] constant er te laten.
Mede door het meerwerk danwel aanpassingen in de uitvoering is het eind vorig jaar uitgelopen (toen waren we wel nagenoeg in één fase aanwezig)
Hierdoor heb ik toen al enkele werken moeten uitstellen.
Wij zullen uiteraard ons best doen, echter een garantie danwel een einddatum kan en zal ik jullie dan ook niet kunnen geven!”
3.1.5
De gemachtigde van [appellanten] heeft per brief van 5 april 2018 aan [geïntimeerde] een termijn van vier weken gegeven om de verbouwing af te ronden, bij gebreke waarvan vervolgmaatregelen zullen worden genomen.
3.1.6
Op 10 april 2018 heeft [geïntimeerde] een nieuwe offerte uitgebracht die ziet op meer tegelwerk en de montage van radiatoren. [appellanten] hebben deze geaccordeerd.
3.1.7
[geïntimeerde] heeft op 11 april 2018 aan [appellanten] en hun gemachtigde bericht dat hij geen opleverdatum kan geven, maar dat de tegelzetter de volgende dag kan starten onder de volgende voorwaarden:
“Wel verzoek ik dan al het materiaal wat niet is opgenomen in de offerte in de woning te brengen.a) Ook ontvang ik graag een verklaring dat het schrijven van d.d. 5-4 (bijlage) hierbij
zal komen te vervallen en de daarin gestelde termijnennietmeer van toepassing
zullen zijn.b) En tevens ontvang ik een akkoord op mijn herziende offerte zoals gister toe
gezonden.c) De toezegging dat mijn slot alinea niet “ingezet zal worden”
3.1.8
Op 13 april 2018 heeft [geïntimeerde] een elfde offerte verstrekt voor het egaliseren van de benedenvloer, die door [appellanten] is geaccordeerd.
3.1.9
Op 25 april 2018 is een twaalfde offerte uitgebracht voor het vervangen van een kozijn en een tweede latei voor de achtergevel, die door [appellanten] is geaccordeerd.
3.1.10
[geïntimeerde] heeft op 30 april 2018 aan [appellanten] bericht dat hij een akkoord wil ontvangen op de aangepaste offerte, waarna hij verder kan en een andere planning kan worden gemaakt. Ook heeft [geïntimeerde] in deze e-mail laten weten dat de woning vanaf de volgende dag bewoonbaar zal zijn.
3.1.11
De gemachtigde van [appellanten] heeft [geïntimeerde] op 1 mei 2018 aansprakelijk gesteld in verband met te late opleveringen, heeft hem gesommeerd binnen tien dagen een schadevergoeding te betalen en heeft de overeenkomst partieel ontbonden.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] gevorderd de overeenkomst, voor zover nog niet ontbonden, gedeeltelijk te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 23.377,-- met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met nakosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2
[geïntimeerde] heeft de vordering van [appellanten] betwist en als tegenvordering gevorderd, samengevat, betaling van € 16.819,44 met rente alsmede buitengerechtelijke kosten met rente, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, met nakosten en rente in zowel conventie als reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.3
[appellanten] hebben de tegenvordering van [geïntimeerde] betwist en in reconventie gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met nakosten en rente, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellanten] afgewezen, de tegenvordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellanten] zowel in conventie als reconventie veroordeeld in de proceskosten, met nakosten en rente, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
De kantonrechter heeft daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
De vordering van [appellanten]
3.4.1
Aan het standpunt van [appellanten] dat [geïntimeerde] aanvankelijk een te laag bedrag heeft gefactureerd om dit vervolgens steeds te verhogen, hebben [appellanten] geen juridische consequenties verbonden. Daarbij heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat er bij aanvang van het project veel onzekerheden waren, waardoor de offerte herhaaldelijk moest worden aangepast, en dat [appellanten] zich daarvan bewust waren. [appellanten] hebben dit tijdens de mondelinge behandeling van de zaak niet weersproken.
Eerst moet worden vastgesteld of [geïntimeerde] in verzuim is geraakt. Partijen zijn immers geen fatale termijn overeengekomen en nakoming door [geïntimeerde] was nog mogelijk. Voor het intreden van verzuim moet [geïntimeerde] dan ook in gebreke zijn gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming is gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitbleef. Volgens de kantonrechter ondergraven [appellanten] hun eigen stelling dat de termijn van vier weken redelijk is, door na de ingebrekestelling drie meerwerkopdrachten te geven. Dat dit meerwerk volgens [appellanten] met name zit in materiaalkosten waardoor geen sprake zou hoeven te zijn van een vertraging, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist; volgens [geïntimeerde] zag het meerwerk met name op arbeidsuren en was afgifte van een planning daardoor niet goed mogelijk. De conclusie is dat [appellanten] geen redelijke termijn aan [geïntimeerde] hebben gegeven, zodat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt. De vordering van [appellanten] zal daarom worden afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in proceskosten, met nakosten en rente. Aldus de kantonrechter.
De tegenvordering van [geïntimeerde]
3.4.2
De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de factuur van 25 april 2018 van
€ 16.819,44 zal de kantonrechter toewijzen. Het verweer van [appellanten] dat 30 % van het werk nog niet is uitgevoerd, hebben zij niet met stukken onderbouwd, bijvoorbeeld middels facturen van derden, een deskundigenverklaring en foto’s. Het standpunt van [geïntimeerde] dat het werk dat is gefactureerd ook is uitgevoerd, hebben [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat [geïntimeerde] , overeenkomstig de algemene voorwaarden mocht factureren en de vordering, gelet op het verstrijken van de betalingstermijn, opeisbaar is. De tegenvordering zal worden toegewezen, evenals de gevorderde contractuele rente vanaf het moment van verzuim, 9 mei 2018, en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, met nakosten en rente. Aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.5
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] op met tien grieven, die het hof hierna onder 3.6 en volgende zal behandelen.
3.6
De
grieven I tot en met VI en deels grief Xzijn gericht tegen afwijzing van de vordering van [appellanten] en zullen gezamenlijk worden behandeld. [appellanten] voeren aan dat vanaf de totstandkoming van de overeenkomst in juni 2017 en in ieder geval voor 1 januari 2018 de aard en omvang van het werk volstrekt duidelijk is geweest en dat bij gelegenheid van de eerste offerte de benodigde gegevens en bescheiden voor de uitwerking en prijsbepaling van het (nagenoeg) volledige project beschikbaar waren. [appellanten] hebben aan [geïntimeerde] een redelijke termijn voor nakoming gegeven, zodat [geïntimeerde] in verzuim is komen te verkeren en [appellanten] de overeenkomst met hem rechtsgeldig hebben ontbonden. Ook indien de kantonrechter niet tot die conclusie zou zijn gekomen, had zij moeten oordelen dat [appellanten] als opdrachtgever bevoegd waren de overeenkomst op grond van artikel 7:764 BW geheel of gedeeltelijk op te zeggen, hetgeen betekent dat zij aan [geïntimeerde] de voor het gehele werk verschuldigde prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor [geïntimeerde] als aannemer uit de opzegging voortvloeien. De proceskosten met rente komen voor rekening van [geïntimeerde] . Aldus [appellanten]
3.6.1
Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd ziet de door hen verzonden ingebrekestelling niet (ook) op het verstrekken van een planning, maar (enkel) op afronding van de werkzaamheden. Het hof stelt vast dat partijen geen bouwtijd en/of opleverdatum zijn overeengekomen. Verder is gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] en het feit dat twaalf offertes zijn uitgebracht niet komen vast te staan dat bij gelegenheid van de eerste offerte de benodigde gegevens ten behoeve van de prijsbepaling en planning van (nagenoeg) het volledige project beschikbaar waren. Het hof onderschrijft de overweging van de kantonrechter dat [appellanten] hun eigen stelling dat de termijn van vier weken redelijk is ondergraven, door na de ingebrekestelling nog drie meerwerkopdrachten aan [geïntimeerde] te geven. [geïntimeerde] heeft voldoende concreet toegelicht dat dat meerwerk meer arbeidsuren met zich bracht. Onder de hier geschetste omstandigheden is de gestelde termijn van vier weken niet een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW. Dat betekent dat [geïntimeerde] niet in verzuim is komen te verkeren en [appellanten] geen recht hebben op ontbinding en schadevergoeding.
3.6.2
Zoals [appellanten] terecht hebben aangevoerd, heeft een opdrachtgever te allen tijde het recht de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen, maar dat betekent nog niet dat de kantonrechter ambtshalve artikel 7:764 BW had moeten toepassen. Voor zover [appellanten] zich in hoger beroep op dit artikel beroepen, slaagt dat beroep niet. Zij hebben immers niet, althans onvoldoende concreet toegelicht dat uit de opzegging voor [geïntimeerde] besparingen voortvloeien gelijk aan het door hen gevorderde bedrag.
3.6.3
De grieven hebben geen succes.
3.7
Met de
grieven VII tot en met IX en deels grief X, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen [appellanten] op tegen toewijzing van de tegenvordering van [geïntimeerde] . Volgens [appellanten] hebben zij met het Rapport aan hun stel- en bewijsplicht voldaan dat 30% van het werk door [geïntimeerde] niet is uitgevoerd en is op basis van het Rapport duidelijk dat [appellanten] ten tijde van het wijzen van het vonnis meer hebben betaald dan de stand van het werk (inclusief de gebreken daaraan) rechtvaardigde.
3.7.1
[geïntimeerde] heeft het Rapport gemotiveerd betwist. Verder staat vast dat [geïntimeerde] niet betrokken is geweest bij inschakeling van partijdeskundige [X] die het Rapport heeft opgesteld. Anders dan zij betogen hebben [appellanten] ook in hoger beroep onvoldoende concreet gesteld dat 30% van het werk niet is uitgevoerd.
3.7.2.
Wel heeft [geïntimeerde] erkend (memorie van antwoord, nr. 50) dat hij een aantal posten in rekening heeft gebracht zonder dat die zijn uitgevoerd. Het betreft de volgende posten:
- totaal vloerverwarmingsinstallatie + isolatie woonkamer € 1.711,65
- totaal kozijn + deur van woonkamer naar bijkeuken. Kozijn geleverd en
geplaatst, Deur niet geleverd en niet afgehangen € 354,44
- totaal aftimmering gevelkozijn € 63,29
- totaal nieuw gipsplafond (hier geen stukwerk op plafond) € 377,07
- totaal spouwmuur: dichtmetselen muursparing € 17,20
- een niet gemonteerd fonteintje pm
- aanbrengen loodstrook € 1.406,--
+ _________
€ 3.929,76 + pm (fonteintje)
Wat betreft het niet gemonteerde fonteintje heeft [geïntimeerde] betoogd dat hij niet akkoord is met het daarvoor door [appellanten] berekende bedrag van € 195,81, omdat daarin ook montage van wc-borstels en wc rolhouders zit. [geïntimeerde] heeft echter niet vermeld van welk bedrag dan wel moet worden uitgegaan. Het hof begroot daarom dit alsnog te corrigeren bedrag op € 195,81 Dit betekent dat van de vordering van [geïntimeerde] een bedrag van € 4.125,57 (€ 3.929,76 + € 195,81) niet toewijsbaar is, zodat in hoger beroep een bedrag van (€ 16.819,44 - € 4.125,57 =) € 12.693,87 zal worden toegewezen..
3.7.3
De kosten van het rapport blijven voor rekening van [appellanten] [geïntimeerde] is niet bij het onderzoek door deze deskundige betrokken geweest en de inhoud van het Rapport heeft niet geleid tot toewijzing van de vordering van [appellanten] .
3.7.4.
[appellanten] hebben geen bewijs door deskundigen aangeboden. Het wel aangeboden bewijs, waaronder de staat van het werk ten tijde van beëindiging van de opdracht/de werkzaamheden door [geïntimeerde] , ziet op stellingen die door [appellanten] onvoldoende zijn gespecificeerd. Ook overigens hebben zij geen stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden.
3.7.5
Afgezien van hetgeen hiervoor in rov. 3.7.2 is overwogen, slagen de grieven niet.
3.8
De slotsom is dat het bestreden vonnis wat betreft de hoogte van de toegewezen tegenvordering van [geïntimeerde] zal worden vernietigd en voor het overige zal worden bekrachtigd. [appellanten] dienen als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in hoger beroep te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij onder 6.3 [appellanten] zijn veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 16.819,44;
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 12.693,87, te vermeerderen met de contractuele rente van 5,3 % per jaar over dat bedrag vanaf 9 mei 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 760,-- aan verschotten en € 1.442,-- voor salaris en op € 163,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C. Toorman en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.