In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen [X] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2019 vastgesteld op € 1.228.000. Belanghebbende, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. Belanghebbende had in hoger beroep niet tijdig ingegaan op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en de stelling dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, werd als tardief beschouwd. Het Hof oordeelde dat er geen aannemelijke argumenten waren dat het bezwaar tijdig was ingediend of dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd verworpen.