ECLI:NL:GHAMS:2022:2139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
000313-22 (529 Sv), 000256-22 (530 Sv) en 000257-22 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade en kosten in verband met vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot verzoeken om schadevergoeding en kostenvergoeding op basis van de artikelen 529, 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker had schadevergoeding aangevraagd voor ondergane verzekering, inkomstenderving door vrijheidsbeperkende voorwaarden, en kosten van rechtsbijstand. De verzoekschriften waren ingediend op respectievelijk 29 maart, 11 april en 20 april 2022. De advocaat-generaal heeft op 10 juni 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarna het hof op 21 juni 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker heeft gehoord. De verzoeker was niet aanwezig in de raadkamer.

Het hof oordeelde dat de verzoeker recht had op een vergoeding van € 520,00 voor de ondergane verzekering, maar wees de verzoeken voor inkomstenderving en andere kosten af. Het hof concludeerde dat de schorsingsvoorwaarde niet als vrijheidsbeneming kon worden beschouwd, maar als een vrijheidsbeperking, waardoor er geen recht op schadevergoeding op basis van artikel 533 Sv bestond. De kosten van rechtsbijstand werden gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 67.443,19. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, met de voorzitter en griffier ondertekenend. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000313-22 (529 Sv), 000256-22 (530 Sv) en 000257-22 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002026-20
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 529, 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker 1],
geboren te [geboortedatum],
[adres].

1.Procesverloop

De verzoekschriften zijn op 29 maart 2022 (533 Sv), 11 april 2022 (530 Sv) en 20 april 2022 (529 Sv) ingekomen.
Op 10 juni 2022 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 21 juni 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 520,00 (533 Sv).
schade die de verzoeker stelt te hebben geleden door inkomstenderving ten gevolge van de vrijheidsbeperkende voorwaarde die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis is verbonden ten bedrage van € 287.000,00 (533 Sv).
kosten die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen en waarvan de aanwending het belang van het onderzoek heeft gediend, ten bedrage van € 6.050,00 (529 Sv).
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 68.010,69 (530 Sv) .
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 2.040,00 (530 Sv).

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 11 januari 2022 is de strafzaak met voormeld parketnummer – na terugwijzing van de Hoge Raad op 15 september 2020 - geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a
De verzoeker is op 17 februari 2015 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 20 februari 2015 de voorlopige hechtenis van de verzoeker bevolen. De verzoeker is op diezelfde dag in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door de verzoeker ondergane verzekering tot een bedrag van € 520,00.
Ad b
Op 20 februari 2015 is de voorlopige hechtenis van de verzoeker bevolen en diezelfde dag geschorst en is de verzoeker onder verschillende algemene en bijzondere voorwaarden in vrijheid gesteld. Eén van die voorwaarden was dat de verzoeker als natuurlijk persoon dan wel handelend vanuit de eenmanszaak [eigenaar] gedurende het strafrechtelijk onderzoek geen enkele aangifte Inkomstenbelasting/PVV ten name van derden mocht indienen en/of daarin mocht adviseren.
De verzoeker stelt dat hij schade heeft geleden door inkomstenderving ten gevolge van deze bijzondere voorwaarde die was verbonden aan zijn invrijheidstelling.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de forfaitaire vergoeding voor verblijf in een politiecel of een huis van bewaring ziet op de schade door het feitelijk van de vrijheid beroofd zijn. Bij een schorsing van de voorlopige hechtenis komt aan die vorm van schade een eind. Dat een verdachte zich nog wel aan algemene schorsingsvoorwaarden moet houden, is in het algemeen niet zodanig beperkend dat die situatie een schadevergoeding rechtvaardigt. Daarbij komt dat vanwege de juridische zoektocht naar de juiste grondslag voor de vervolging de verzoeker zijn straf is misgelopen. Dit neemt niet weg dat de verzoeker wel degelijk feitelijk strafbaar valse aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan voor anderen, waardoor de Belastingdienst nadeel leed. Het feitelijk stoppen van het strafbare handelen door de verzoeker in de schorsingsvoorwaarden was daarmee terecht en komt om die reden niet voor vergoeding in aanmerking.
Het hof overweegt dat op grond van art. 533 Sv slechts voor vergoeding in aanmerking komt de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Bij een verbod bepaalde werkzaamheden te verrichten is er geen sprake van een ondergane voorlopige hechtenis, omdat de voorlopige hechtenis is geschorst.
Eén en ander kan tot uitzondering leiden indien de vrijheidsbeperking dusdanig is geweest dat feitelijk gesproken moet worden van vrijheidsontneming. In dat geval kan artikel 5 EVRM nopen tot schadevergoeding. Artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) houdt in dat eenieder die een arrestatie of een gevangenhouding heeft ondergaan, die in strijd is met de bepalingen van het artikel, een recht tot schadevergoeding toekomt. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) volgt dat met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een vrijheidsberoving en de situatie dus valt onder artikel 5 EVRM. Dit uitgangspunt heeft het EHRM steeds herhaald.
Hierbij is een aantal factoren van belang, zoals de aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. Uit de jurisprudentie volgt dat het EHRM per concreet geval oordeelt of al dan niet sprake is van een vrijheidsbeperking, die onder het regime van artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM valt, dan wel van een vrijheidsbeneming die onder artikel 5 EVRM valt.
Naar het oordeel van het hof dient de schorsingsvoorwaarde zoals aan de verzoeker opgelegd niet als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM te worden beschouwd, maar als vrijheidsbeperking. Om die reden ziet het hof geen mogelijkheid om de verzoeker op grond van artikel 533 Sv schadevergoeding toe te kennen.
De onder b verzochte vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Ad c
Op grond van artikel 529 Sv komt verzoeker in aanmerking voor vergoeding van de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. De vraag of de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend, dient het hof te beantwoorden met inachtneming van de aard en ernst van de zaak en van alle daarbij op het spel staande belangen.
Het hof is van oordeel dat door de verzoeker onvoldoende is onderbouwd dat de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. De opgestelde rapportage is niet ter voorlichting van het hof geweest en ook niet gebruikt door het hof bij genomen beslissingen in de strafzaak.
De onder c verzochte vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Ad d
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 66.763,19.
Het hof heeft daarbij de op 11 april 2022 gefactureerde € 340,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift in mindering gebracht van het verzochte bedrag, nu deze kosten vallen onder de onder e verzochte forfaitaire vergoeding. Ook de op 3 januari 2017 gefactureerde € 907,50 van mr. van Dieren - die kennelijk is ingeschakeld als deskundige - is op het verzochte bedrag in mindering gebracht, nu deze kosten niet vallen onder artikel 530 Sv.
Ad e
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.
Namens verzoeker is ten aanzien van deze kosten driemaal een verzoek ingediend ten bedrage van € 680,00 voor het opstellen, indienen en toelichten van de verzoekschriften. De verzoeker heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het omvangrijke verzoekschriften betrof waar veel tijd aan is besteed en heeft daarbij opgemerkt dat de verzoekschriften los van elkaar op verschillende data zijn ingediend.
Het hof ziet aanleiding de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften éénmaal toe te wijzen. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een hoger forfaitair bedrag toe te kennen. Van zulke uitzonderlijke omstandigheden is in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof geen sprake, te meer daar de verzoekschriften grotendeels overeenkomen. Dat de verzoekschriften kort na elkaar zijn ingediend maakt het voorgaande niet anders.

4.Beslissing

Het hof:
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan de verzoeker een vergoeding toe van € 520,00 (vijfhonderdtwintig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan de verzoeker een vergoeding toe van € 66.763,19 en € 680,00: in totaal € 67.443,19 (zevenenzestigduizend vierhonderddrieënveertig euro en negentien cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, M.M.H.P. Houben en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 19 juli 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 67.963,19 (zevenenzestigduizend negenhonderddrieënzestig euro en negentien cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Anker & Anker Advocaten o.v.v. 20220044.
Amsterdam, 19 juli 2022,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.