ECLI:NL:GHAMS:2022:2134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
23-002715-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van een minderjarige met bewijs- en strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018. De verdachte, die in de periode van 23 tot en met 24 november 2015 in Amsterdam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van 160 dagen geëist, waarvan 130 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent zijn en ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met een proeftijd van 1 jaar, en heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €750,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002715-18
datum uitspraak: 19 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689273-16 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2020 en 5 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [benadeelde], geboren op 17 september 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), zijn en/of hun penis(sen) in de vagina en/of de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde – met uitzondering van het medeplegen – wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster op hoofdlijnen consistent zijn en dat deze verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] (als getuige) en [verdachte 2] (als verdachte). Het misbruik heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte en de chatgesprekken tussen [persoon 1], degene die onherroepelijk is veroordeeld voor seksuele uitbuiting van de aangeefster, en de verdachte laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de aangeefster dat zij de verdachte kent.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Steunbewijs dat de verdachte daadwerkelijk seks heeft gehad met de aangeefster ontbreekt. De medeverdachten ontkennen in de woning van de verdachte te zijn geweest. De getuige [getuige 2], gehoord door de raadsheer-commissaris, verklaart of bevestigt evenmin dat de verdachte seks heeft gehad met de aangeefster, terwijl aangeefster wel heeft verklaard dit aan [getuige 2] te hebben verteld. Bovendien verklaart de aangeefster niet consistent over met wie zij welke seksuele handelingen heeft gehad. Haar verklaringen wijken op zulke essentiële onderdelen van elkaar af dat deze niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Oordeel van het hof
Het hof is – anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal - van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof stelt allereerst vast dat de aangeefster op hoofdlijnen consistent is in haar afgelegde verklaringen en dat deze verklaringen worden ondersteund door andere onderzoeksbevindingen in het dossier, waaronder de verklaringen van de getuige [getuige 1] en de inmiddels eveneens voor uitbuiting van de aangeefster veroordeelde [verdachte 2].
De aangeefster heeft verklaard dat zij met drie mannen seks heeft gehad in de woning van één van hen, genaamd Karim (het hof begrijpt: [verdachte 1]). Een andere man wordt [persoon 2] genoemd en de derde man was de bestuurder van de auto waarmee zij naar de woning zijn gereden. De seks bestond uit orale en vaginale seks.
Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] de persoon is aan wie zou moeten worden betaald voor de seks met de aangeefster. De telefoon van de verdachte heeft in de tenlastegelegde periode contact gehad met de zogenoemde werktelefoon in gebruik bij [persoon 1] eindigend op *5262. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 10 november 2020 (anders dan bij de rechtbank op 28 juni 2018) verklaard dat het klopt dat de aangeefster in de nacht van 23 op 24 november 2015 in zijn woning is geweest. De verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op 5 juli 2022 bij die verklaring gebleven.
Ten aanzien van de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte (die in de gesprekken “[verdachte 1]” wordt genoemd) met [persoon 1] (die in die gesprekken “[persoon 1]” wordt genoemd) overweegt het hof dat de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 10 november 2020, namelijk dat hij deze chatgesprekken heeft gevoerd om met [persoon 1] mee te praten en hem op die manier bij de aangeefster weg te houden, klip en klaar wordt weersproken door de inhoud van die gesprekken. Als [persoon 1] op 24 november 2015 om 12.12.26 uur vraagt ‘was het goeie of niet’ antwoordt de verdachte ‘ze (het hof begrijpt: de aangeefster) geeft domme hoofd’ [1] , waarna de verdachte vraagt om 12.40.20 uur aan [persoon 1] ‘kan ze me (het hof begrijpt: de verdachte) nog een keer sokke of niet’, [2] met welke termen, naar het hof begrijpt, in beide gevallen pijpen wordt bedoeld. De verdachte vraagt daarna op 24 november 2015 om 14.14.52 uur aan [persoon 1] ‘heb je nog een andere wijf in bedrijf of niet’. [3] Wanneer [persoon 1] antwoordt ‘jaah heb nog meer’, vraagt de verdachte vervolgens om 14.42.55 uur ‘kan ik die [benadeelde] ballen’, waarop [persoon 1] weer antwoordt ‘als je betaalt’ en ‘ze is niet goedkoop dat kan ik je alvast zeggen’. [4] Vervolgens zegt [persoon 1] tegen de verdachte om 14.45.39 uur ‘maar deze kan niet gratis’ en zegt hij ‘luister he ik werk ook weer voor gasten ik krijg geld voor die wijf’, [5] waarmee het hof begrijpt dat bedoeld wordt dat de seks die de verdachte heeft gehad met de aangeefster niet gratis is en dat de verdachte (nog) moet betalen. Wanneer de verdachte op 25 november 2015 om 01.07.58 uur aan [persoon 1] vraagt ‘kom die wijf halen ze maakt me para’ nadat hij dat al meerdere keren heeft gevraagd of de aangeefster kan worden opgehaald, zegt [persoon 1] vervolgens om 01.14.05 uur ‘jij hebt die wijf ergens gebracht plus ik weet niet wat allemaal gedaan waar je niet voor hebt betaald’. [6] Dat de verdachte (kennelijk) uiteindelijk niet heeft betaald blijkt uit een bericht van [persoon 1] van 3 dagen na het incident, op 28 november 2015 om 13.23.16 uur, waarin [persoon 1] zegt ‘ook al heb je me geboord met die wijf en snel doekoe der uitgehaald geen probleem ik haal der toch wel genoeg uit doe alleen geen zaken meer met jouw’. [7]
Naar het oordeel van het hof leiden voorgaande chatberichten, in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, tot de slotsom dat de verdachte één van de mannen is geweest waarmee de aangeefster de betreffende nacht seks heeft gehad. Daarmee is de ten laste gelegde ontucht bewezen.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt geeft dat van medeplegen sprake is. Van het medeplegen wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 november 2015 tot en met 24 november 2015 te Amsterdam met [benadeelde], geboren op 17 september 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zijn penis in de vagina en de mond van voornoemde [benadeelde] gebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft – subsidiair – bepleit een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de (door de verdachte doorgebrachte) inverzekeringstelling. Hij heeft daarbij verzocht rekening te houden met de (relatief) jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit, met de verstandelijke beperking van de verdachte en met het feit dat deze zijn onlangs toegewezen woning kan kwijtraken in het geval hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De verdachte is een kwetsbaar persoon en het dossier geeft de indruk dat anderen geraffineerd misbruik van hem gemaakt hebben door de aangeefster naar zijn woning te brengen. De verdachte heeft een ondergeschikte rol gespeeld bij het incident en hij was zich er niet van bewust dat de aangeefster jonger dan 16 was ten tijde van het tenlastegelegde feit of dat zij gedwongen werd tot seksuele handelingen. Bovendien is sprake van een flink tijdsverloop en hangt de zaak al meer dan 6 jaren boven het hoofd van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een jong, kwetsbaar meisje dat destijds slechts 15 jaar oud was. Door zijn handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit op een zeer ernstige wijze geschonden. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen (lust) behoeften en zich niets gelegen gelaten aan de gevoelens van het slachtoffer. De wetgever heeft seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Het hof weegt in deze zaak de omstandigheden waaronder het feit is begaan mee. De verdachte en twee andere mannen hebben achter elkaar seks gehad met het slachtoffer in de woning van de verdachte, terwijl tegen het slachtoffer eerst gezegd was dat zij met één iemand seks moest hebben omdat er maar voor één keer betaald was. De betaling zou moeten worden gedaan aan [persoon 1], die onherroepelijk is veroordeeld voor de uitbuiting van het slachtoffer. Over de verdachte heeft het slachtoffer verklaard dat hij het er ‘flink van heeft genomen’ en dat hij bleef doorgaan met seks, ook toen zij aangaf dat zij pijn had. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat zij nog lange tijd te maken heeft (gehad) met psychische problemen als gevolg van de gebeurtenissen die nacht. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Uit de eerdergenoemde WhatsApp-berichten blijkt geenszins dat er ‘geraffineerd misbruik’ is gemaakt van de verdachte, maar eerder dat sprake is geweest van een wens van de verdachte zijn eigen seksuele lust op een makkelijke manier te vervullen. Dat de verdachte niet heeft geweten dat het slachtoffer onder de 16 jaar was wordt weersproken door zijn verklaring bij de politie op 8 maart 2016, waarin hij verklaard heeft dat het slachtoffer tegen hem gezegd heeft dat zij 15 jaar oud was.
Het hof is van oordeel dat bij een dergelijk ernstig feit een gevangenisstraf van enige duur moet worden opgelegd. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de rol van de verdachte in de nacht van het incident. De verdachte heeft – in tegenstelling tot wat de raadsman stelt – geen ondergeschikte rol gehad in het gebeuren en heeft zijn woning beschikbaar gesteld voor het misbruik. Het hof houdt tevens rekening met de (relatief) jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het gepleegde feit en met hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting in hoger beroep bekend is geworden over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. In hoger beroep geldt dat de verdachte op 26 juli 2018 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof thans op 19 juli 2022 arrest wijst, 4 jaar en 7 dagen na het gewezen vonnis in eerste aanleg van 12 juli 2018. Als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per rechterlijke instantie, zodat in hoger beroep een overschrijding van de periode als geheel plaatsvindt van 2 jaar en 7 dagen. Het hof zal deze overschrijding en de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van iets meer dan 4 maanden verdisconteren in de strafmaat.
Dit alles maakt dat het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden zal opleggen met aftrek van het voorarrest en met een beperkte proeftijd van 1 jaar, gelet op het tijdsverloop en nu bij de verdachte nadien geen sprake is geweest van recidive. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het feit benadrukken en de verdachte ervan doordringen dat hij niet op zo’n manier om moet gaan met meisjes/vrouwen. Anderzijds beoogt het hof hiermee de verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is onvoldoende feitelijk onderbouwd en er is geen sprake van rechtstreekse schade door een strafbaar feit. De benadeelde partij werd immers reeds voorafgaande aan het incident geconfronteerd met ernstige psychische problematiek en verslaving.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast te komen staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 750,00. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat inbreuk is gemaakt op de lichamelijk integriteit van de benadeelde partij en dat blijkt dat zij nog altijd kampt met de (psychische) gevolgen van de ontucht.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 november 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.A. Hartsuiker,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 16).
2.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 16).
3.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 17).
4.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 17).
5.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 17).
6.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 17).
7.Bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015269398 van 9 maart 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (ZD 02 05, p. 42).