In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018. De verdachte, die in de periode van 23 tot en met 24 november 2015 in Amsterdam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van 160 dagen geëist, waarvan 130 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent zijn en ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met een proeftijd van 1 jaar, en heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €750,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.