ECLI:NL:GHAMS:2022:2101

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.303.347/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bankrelatie met rechtspersoon door de bank en de redelijkheid en billijkheid van deze opzegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de bankrelatie tussen [X] B.V. en ING Bank N.V. [X] B.V. had een zakelijke bankrekening bij ING en vorderde in kort geding dat ING de bankrelatie zou voortzetten. ING had de relatie opgezegd op basis van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, omdat zij vermoedde dat [X] betrokken was bij onduidelijke geldstromen die mogelijk afkomstig waren uit criminele activiteiten. Het hof moest beoordelen of de opzegging van de bankrelatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Het hof oordeelde dat ING terecht twijfels had over de bedrijfsvoering van [X] en de aard van de transacties die via de bankrekening plaatsvonden. De opzegging werd als gerechtvaardigd beschouwd, mede gezien de verantwoordelijkheden van ING onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Het hof concludeerde dat [X] onvoldoende helderheid had gegeven over haar activiteiten en dat de beëindiging van de bankrelatie niet onredelijk was. Tevens werd de vordering van [X] om een nieuwe bankrelatie aan te gaan door ING afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verplichting daartoe rechtvaardigden. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200 . 303 . 347/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/708087 / KG ZA 21-818
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
[X] B . V .,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr . F . J . H . M . Berndsen te Breda,
tegen
ING BANK N . V . ,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr . I . M . C . A . Reinders Folmer te Amsterdam .
Partijen worden hierna [X] en ING genoemd .

1.De zaak in het kort

ING heeft de bankrelatie met [X] opgezegd op grond van art . 35 van de (toepasselijke) Algemene Bankvoorwaarden . ING is tot de opzegging overgegaan omdat zij na een zogenoemd
know your customer-onderzoek meende dat zij het risico liep om geldstromen te faciliteren welke afkomstig zijn van onduidelijke bron dan wel zijn verkregen vanuit criminele circuits . [X] vordert in kort geding van ING dat zij de bankrelatie met haar voortzet . Het hof moet voor de beoordeling van die vordering de vraag beantwoorden of de opzegging van de bankrelatie in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was .
ING heeft [X] ook opgenomen in haar interne verwijzingsregister . [X] vordert dat ING die vermelding ongedaan maakt .

2.Het geding in hoger beroep

[X] is bij dagvaarding van 29 november 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 november 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [X] als eiseres en ING als gedaagde .
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties .
Op 10 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden . [X] heeft de zaak daarbij doen bepleiten door mr . Berndsen voornoemd en ING door mr . M . A . Algra, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd . [X] heeft nog twee producties in het geding gebracht . Ten slotte is arrest gevraagd .
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [X] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente .
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
– uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten met nakosten en rente .

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten weergegeven die hij tot uitgangspunt heeft genomen . Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt . Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen en producties, komen de feiten neer op het volgende .
3.1.
Volgens het handelsregister houdt [X] zich bezig met de exploitatie van horecagelegenheden, met het ontwerpen, verbouwen, inrichten en onderhouden van roerende zaken voor de horeca en detailhandel en de handel in die roerende zaken . [A] (hierna: [A] ) is via [B] B . V . eind mei 2019 middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [X] geworden .
3.2.
[X] heeft sinds 28 augustus 2014 een zakelijke bankrekening bij ING .
3.3.
Op de overeenkomsten omtrent de bankrekening zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) en de Voorwaarden Zakelijke Rekening (VZR) van toepassing .
3.4.
In de ABV staat onder meer het volgende .
Artikel 2 Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht . U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken . (…)
2 . U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen . U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen . Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale en supranationale) autoriteiten . U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben . Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf .
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken . Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden .
Artikel 3 Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen .
1 . Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel . Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld . Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen . Wij hebben hiervoor informatie van u nodig . De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening . Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over: a) uw activiteiten en doelen; b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen; c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij ons of via ons onderbrengt . (…)
2 . U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren . (…)
Artikel 35 Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen . Wij kunnen dit ook . Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld .
1 . U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen . Wij kunnen dit ook . Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting . Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV . Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten . (…)
3.5.
In de VZR staat onder meer het volgende .
(…)
5 Bestemming Zakelijke Rekening
5.1
De Zakelijke Rekening is uitsluitend bestemd voor het overboeken, storten, ontvangen en opnemen van geldmiddelen aangaande het beroep of bedrijf van de Rekeninghouder . (…)

7.Looptijd en beëindiging Overeenkomst

(…)

7.3
De Overeenkomst kan door de Bank op elk gewenst moment schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 60 dagen .
7.4
In afwijking van het vorige lid is de Bank bevoegd de Overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen (…) indien het recht of de plicht daartoe is opgenomen in wet- of regelgeving of wanneer de Rekeninghouder gebruik maakt of heeft gemaakt van diensten of producten van de Bank voor activiteiten of doeleinden die in strijd zijn met wet- en regelgeving, de goede naam van de Bank kunnen schaden of de integriteit van het financiële systeem kunnen aantasten . (…)

25.Blokkade Betaalinstrument en Zakelijke Rekening

25.1
De Bank is bevoegd een Betaalinstrument of de Zakelijke Rekening te blokkeren bij beslag onder de Bank ten laste van een Rekeninghouder, om redenen die verband houden met de veiligheid van het Betaalinstrument, of het vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het Betaalinstrument of de Zakelijke Rekening . (…)
3.6.
ING heeft in januari 2020 een zogenoemd
Know Your Customer(KYC)-onderzoek uitgevoerd naar [X] . Zij heeft daarbij het volgende geconstateerd .
• [X] heeft middels 39 spoedbetalingen op 5 augustus 2019 in totaal € 1 . 900 . 000,- van [C] B . V . (hierna: [C] ) ontvangen, welk bedrag [X] eveneens op 5 augustus 2019 middels diverse boekingen direct heeft doorbetaald aan [D] B . V . (hierna: [D] ) .
• Behoudens bovenstaande transacties heeft op de bankrekening nagenoeg geen betalingsverkeer plaatsgevonden in 2019 .
3.7.
Op 23 augustus 2019 is [X] enig aandeelhouder van [C] geworden .
[E] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [D] , dat tot 23 augustus 2019 70% van de aandelen in [C] hield .
3.8.
Bij e-mail van 30 januari 2020 heeft ING aan [X] een vragenlijst gestuurd met vragen over de onder 3 . 6 genoemde transacties en over haar bedrijfsactiviteiten . Ook heeft zij gevraagd naar de UBO van [X] en – omdat op dat moment de vorige eigenaar/bestuurder van [X] bij ING nog geregistreerd stond als wettelijk vertegenwoordiger – om de aanmelding van [A] als wettelijk vertegenwoordiger van [X] . Op 12 en 19 februari 2020 heeft ING haar vragen herhaald omdat zij geen reactie kreeg van [X] . Daarbij heeft ING gewezen op de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van de gevraagde informatie .
3.9.
Op 26 februari 2020 heeft [X] de vragenlijst op een kantoor van ING ingeleverd . Bij omschrijving van de bedrijfsactiviteiten staat ingevuld ‘Bouw en afbouw van winkels, kantoorruimtes en overige verblijfruimten’ . Als UBO is [A] ingevuld . Op de vraag waar de inkomende zakelijke betalingen van [C] betrekking op hebben heeft [A] geantwoord ‘betalingen rekening courant-verhouding [C] - [X] ’, en op de vraag waar de uitgaande betalingen aan [D] betrekking op hebben luidt het antwoord: ‘Betreft koopovereenkomst aandelen [C] (aankoop)’ .
3.10.
Bij e-mail van 24 november 2020 heeft ING aanvullende vragen gesteld aan [X] . Zij heeft [X] verzocht om haar (af)bouwactiviteiten aan de hand van bonnen en facturen te onderbouwen . Op 1 december 2020 heeft ING dit verzoek herhaald omdat zij nog geen reactie had ontvangen .
3.11.
Per e-mail van 1 december 2020 heeft [X] een drietal facturen aan ING verzonden . Twee daarvan hebben als omschrijving ‘verbouwing kantoorruimte [F] BV’ en zijn gericht aan [F] B . V . , en de derde heeft als omschrijving ‘advies en dienstverlening periode augustus 2020’ en is gericht aan [G] .
Indirect (enig) aandeelhouder en UBO van [F] B . V . is eveneens [E] . [G] . is masterfranchisenemer van [F] B . V . en haar huidige bestuurder was tot 1 februari 2020 ook bestuurder van [F] B . V .
3.12.
Bij e-mail van 2 december 2020 heeft ING aanvullende vragen gesteld, onder meer waarom er geen salarisbetalingen en inkoop van bouwmaterialen lijken plaats te vinden, waarom het overgrote deel van de transacties alleen in februari/maart lijkt plaats te vinden en wat de reden is dat de bedragen die binnenkomen en uitgaan allemaal verbonden zijn met dochterondernemingen van [H] B . V . (waarvan [E] enig aandeelhouder en UBO is) .
3.13.
Bij e-mail van 16 december 2020 heeft [X] op de aanvullende vragen van ING als volgt geantwoord, voor zover van belang .

Wat is de rede dat geen salarisbetalingen plaatsvinden?
-Deze vinden plaats via de moedermaatschappij

Overgrote deel van de activiteiten lijken alleen plaats te vinden in februari/ maart, kunt u dit toelichting?
-De corona crisis heeft een grote impact gehad op de activiteiten van [X] BV . Dat is de reden dat er na maart weinig activiteiten zijn .

Wat is de rede dat er geen transacties zijn m . b . t . inkoop van materialen?
-Die zijn er wel zie hiervoor de betalingen aan [I] . Zie hiervoor de betalingen op 25/02/2020, 02/03/2020 en 09/03/2020

Kunt u ons voorzien van inkoop facturen m . b . t . bouwmaterialen die in verhouding staan met de transacties die plaatsvinden?
-Zie bijlage factuur [I]

Wat is de rede dat de bedragen die binnenkomen en uitgaan allemaal verbonden zijn met dochter ondernemingen van [H] B . V . ? Wat is de rede dat deze betalingen via uw bedrijf lopen?
-De dochterondernemingen van [H] BV en [X] BV doen al geruime tijd zaken met elkaar . Hierdoor hebben ze verschillende zakelijke overeenkomsten/ cq afspraken gemaakt en dit is de basis voor de in en uitgaande geldstromen .
Daarbij heeft [X] gevoegd een factuur van Glazenwasserij Oost aan [X] van 25 februari 2020 met als omschrijving ‘leveren van bouwmateriaal en diverse apparatuur conform offerte’ .
3.14.
Vanaf 17 december 2020 heeft ING de bankrekening van [X] geblokkeerd voor uitgaande betalingen .
3.15.
Bij brief van 25 februari 2021 heeft ING de bankrelatie met [X] beëindigd per 25 mei 2021 en medegedeeld dat [X] is opgenomen in het interne verwijzingsregister (IVR) . In de brief staat onder meer het volgende .
  • U heeft aangegeven een op en afbouwbedrijf te zijn . Er zijn geen transacties geconstateerd die zien op het inkopen van materialen . U heeft een factuur opgestuurd welke aangeeft dat er voor +/-18K aan materialen is ingekocht bij [I] . Dit betreft een glazenwasser bedrijf .
  • Er zijn vermoedens van stromanconstructie: er lijkt sprake te zijn dat de verkoop [C] B . V . slechts op papier plaats heeft gevonden maar dat er eigenlijk sprake is van een stroman constructie, daadwerkelijke UBO [H] .
  • Rekening wordt niet tot weinig gebruikt en vaak vinden er grote transacties plaats in een korte periode . Deze komen binnen en worden direct of vrij kort daarna door geboekt . U verklaart dat er door corona weinig tot geen activiteiten plaatsvinden . Vastgesteld is dat er in de periode voor corona ook weinig activiteiten plaatsvinden . Daarnaast hebben alle grote inkomende en uitgaande transacties betrekking op bedrijven van [H] . U heeft onduidelijke verklaringen gegeven wat voor activiteiten dit betreffen . Daarnaast zijn de inkomende en uitgaande facturen die u heeft opgestuurd op dezelfde wijze genummerd .
  • Er vinden geen salarisbetalingen plaats . U heeft aangegeven dat deze via de moedermaatschappij verlopen . Er zijn echter geen betalingen die uitgaan naar de moedermaatschappij .
Wij zijn van oordeel dat er geen legitieme grond aanwezig is om de bancaire relatie met [X] B . V . voort te zetten o . b . v . bovenstaande punten, er is directe sprake van vertrouwensbreuk . De ING bank loopt het risico om geldstromen te faciliteren welke afkomstig zijn van onduidelijke bron en/of verkregen zijn vanuit criminele circuit .
3.16.
Bij brief van 21 mei 2021 van haar advocaat heeft [X] laten weten de week daarna een uitgebreider antwoord op de vragen van ING, voorzien van verificatoire bescheiden, te zullen geven en heeft zij ING verzocht de beëindiging van de relatie op te schorten .
3.17.
Bij brief van 14 juli 2021 heeft de advocaat van [X] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelatie en tegen de opname in het IVR . Hij heeft daartoe onder meer het volgende geschreven .
Ten aanzien van de inkoop van bouwmaterialen en diverse apparatuur bij [I] merkt u op dat dit een glazenwassersbedrijf betreft . Zoals u echter op de factuur kunt zien is "Oost Glazenwasserij" een activiteit van [I] BV, maar de goederen zijn door [I] BV geleverd . Voor beide activiteiten wordt hetzelfde briefpapier gebruikt waarop ook gefactureerd wordt . Cliënt heeft foto's van de verbouwing door [I] bijgevoegd(bijlage 1) . Het betreffen foto's "voor", "tijdens" en "na" uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden . Op de foto's staan zowel opdrachtgever [A] als opdrachtnemer 1 . [I] .
De samenwerking tussen cliënt en [F] kan geobjectiveerd worden door middel van bijgaande facturen van [B] aan [H] over de periode 2017-2019(bijlage 2) .De kwalificatie van ING dat er sprake is van een stromanconstructie is tendentieus en onnodig grievend . Cliënt beschouwt dit kwalificeren dan ook als etnisch profileren . Een correcte duiding van de samenwerking is op zijn plaats om de zaak eerlijk te behandelen en de waarheid te vinden . De samenwerking kenmerkt zich door criteria als langdurig, structureel, legaal en professioneel .
Ten gevolge van de hierboven aangeduide samenwerking en voor-historie hebben de meeste transacties betrekking op werkzaamheden voor de bedrijven van [H] . Cliënt heeft bij de e-mail van 1 december 2020 onder bijvoeging van facturen reeds toegelicht, welke activiteiten er hebben plaatsgevonden en ook de impact die de coronacrisis op het aanbod van projecten heeft gehad .
Zoals eveneens door cliënt toegelicht (bij mail van 16 december 2020) staat [A] op de loonlijst bij de moedermaatschappij van [X] BV, zijnde [B] BV .
Concluderend: het gaat uitsluitend over girale geldstromen, waarvan de herkomst en de bestemming volledig verifieerbaar is .
[X] heeft foto’s bijgevoegd van een verbouwing van een kantoorruimte en een aantal facturen van [B] B . V . aan [F] B . V . met als omschrijving ‘advies en dienstverlening’ .
3.18.
Bij e-mail van 20 juli 2021 heeft [X] een brief overgelegd van I . [I] , van [I] B . V . , waarin staat:
Hierbij bevestig ik dat ik de keuken volgens onderstaande foto aan u heb verkocht, geleverd en geplaatst in een kantoorruimte van uw klant zijnde [F] BV in [plaats] . Zoals met u besproken is deze keuken ingekocht bij Keukenloods . nl en begin juli 2020 geleverd en geplaatst .
3.19.
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft ING het bezwaar van [X] afgewezen en medegedeeld dat de bankrelatie met [X] definitief wordt beëindigd per 26 september 2021 . In de brief staat onder meer het volgende .
1 . Uw client heeft op 27 februari 2020 aangegeven aan dat men een bouw/ afbouw bedrijf betreft van winkels kantoorruimtes en overige verblijfsruimtes .
In het kader van die activiteiten verwachten wij inkoop van bouwmaterialen e . d . te zien op de Zakelijke rekening ten name van de klant .
Dit konden wij niet terugvinden in de beschikbare informatie . Vandaar dat we facturen m . b . t . inkoop bouwmaterialen hebben opgevraagd .
In reactie daarop krijgen wij van uw dient een factuur opgestuurd die ziet op het inkopen van bouwmaterialen e . d .
Uit deze factuur valt op te maken dat er bouwmaterialen en apparatuur zijn ingekocht bij [I] B . V .
Uit openbare bronnen blijkt dat deze entiteit enkel actief is als glazenwasser, interieurreiniger en de verkoop van gerelateerde producten .
De activiteiten komen niet overeen met de uitgevoerde activiteiten 2 . Naast deze transactie verwachten wij meer dergelijke transacties gezien de activiteiten van [X] B . V . en 3 . Met de factuur is niet voldoende duidelijk geworden welke goederen er geleverd zijn om de verklaring van je klant te verifiëren .
2 . Wij hebben meerdere keren verzocht om inzage te geven in de zakelijke overeenkomst tussen [X] B . V . en de dochterondernemingen van [H] B . V . en de transacties die tussen deze partijen plaatsvinden .
Op 16 december 2020 heeft uw dient in dat kader het volgende verklaard:"De dochterondernemingen van [H] BV en [X] BV doen al geruime tijd zaken met elkaar . Hierdoor hebben ze verschillende zakelijke overeenkomsten/ cq afspraken gemaakt en dit is de basis voor de in en uitgaande geldstromen . "
Verdere onderbouwing van deze verklaring ontbreekt echter . De facturen die u stuurt als bijlage bij uw brief van 14 juli 2021 hebben namelijk geen betrekking op de (onderzochte) relatie en transacties tussen de dochterondernemingen van [H] B . V . en [X]
B . V . De facturen betreffen namelijk een relatie/transactie tussen [H] B . V . en [B] B . V . Het gaat om transacties tussen [X] B . V . en dochterondernemingen van [H] B . V . Met deze facturen wordt geen onderbouwing gegeven van de samenwerking en transacties tussen [X] B . V . en de dochterondernemingen van [H] B . V . en is niet duidelijk welke zakelijke afspraken/ overeenkomsten er zijn tussen
deze partijen
3 . Er wordt wederom beschreven dat COVID-19 impact heeft gehad op het aanbod van projecten en dat er daardoor weinig tot geen activiteiten hebben plaatsgevonden . In onze brief van 4 februari 2021 hebben wij aangegeven dat er in de periode voor COVID-19 weinig activiteiten plaatsvinden . Daarnaast worden de inkomende transacties uit dochterondernemingen van [H] B . V . vrijwel direct teruggeboekt naar andere dochterondernemingen van [H] B . V ..
Gelet op onze bovenstaande punten zijn wij van mening dat de ING ten aanzien van [X] B . V . onvoldoende uitvoering kan geven aan haar verplichtingen uit de Wft en Wwft . Er is een situatie ontstaan die wordt benoemd in artikel 5 lid 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme waardoor we de bankrelatie moeten beëindigen . Bovendien is voor ING het vertrouwen in de bancaire relatie hierdoor weggevallen . Vertrouwen is noodzakelijk om een bancaire relatie aan te houden . Om die reden vinden wij de beslissing van ING om de bancaire relatie met [X] B . V . te beëindigen en de plaatsing van de entiteit in het IVR is gegrond .

4.Beoordeling

4.1
[X] vordert in deze procedure ING te veroordelen om de bankrelatie met [X] binnen drie dagen na dit vonnis te continueren en de vermelding van [X] in het interne verwijzingsregister ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom, en met veroordeling van ING in de proceskosten, met nakosten en rente . De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen en [X] in de proceskosten veroordeeld . Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op .
Beëindiging bankrelatie geoorloofd?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat ING in beginsel aan art . 35 ABV de bevoegdheid ontleende om de relatie met [X] te beëindigen . De centrale stelling van [X] is dat de beëindiging door ING van de bancaire relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, althans strijd met de zorgplicht van ING als bank opleverde . [X] stelt gemotiveerd dat haar belang bij toegang tot het girale betalingsverkeer voor ING zwaarder had moeten wegen dan het belang van ING bij beëindiging van de relatie .
4.3.
Het hof verwerpt die centrale stelling van [X] . Ter motivering dient het volgende .
4.4.
De vraag of ING de bankrelatie mocht beëindigen dient niet
ex nunc(naar de huidige omstandigheden) te worden beoordeeld, maar
ex tunc(naar de omstandigheden ten tijde van de opzegging) . In dit geval moet de vraag worden beantwoord naar de situatie per 12 augustus 2021 . ING heeft immers naar aanleiding van het bezwaar van [X] tegen de beëindiging van de bankrelatie de daadwerkelijke beëindiging van de bankrelatie uitgesteld en een nieuwe afweging gemaakt, die ertoe heeft geleid dat zij bij brief van 12 augustus 2021 de bankrelatie heeft beëindigd per 26 september 2021 .
4.5.
Het belang van ING bij beëindiging van de bankrelatie is onder meer gelegen in haar verantwoordelijkheid op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s . Het hof verwijst naar wat de voorzieningenrechter over die verantwoordelijkheid heeft overwogen onder 4 . 2 . 4 en 4 . 2 . 5 van het vonnis en onderschrijft die overwegingen .
4.6.
Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat [X] voor 12 augustus 2021 onvoldoende helderheid aan ING heeft geboden over haar bedrijfsvoering en het gebruik van de bankrekening en meer in het bijzonder over de betalingen van en naar vennootschappen van [E] .
4.7.
Bij ING zijn terecht vragen gerezen over de betalingen die op 5 augustus 2019 op de rekening zijn verricht . Op die dag is een bedrag van € 1 . 900 . 000 in delen ontvangen van [C] en direct doorbetaald aan [D] . Dat was een – in het licht van alle omstandigheden van het geval – ongebruikelijk en opmerkelijk transactiepatroon . Op vragen daarover van ING heeft [X] gereageerd met summiere en weinigzeggende antwoorden . Op de vraag van ING waarop de inkomende betaling van [C] betrekking had, heeft zij geantwoord: ‘Betalingen rekening courant verhouding [C] - [X] ’ . En op de vraag van ING waarop de betaling aan [D] betrekking had, heeft zij geantwoord: ‘Betreft koopovereenkomst aandelen [C] (aankoop)’ . Enige nadere toelichting of onderliggende stukken heeft zij voorafgaand aan 12 augustus 2021 niet verstrekt . [X] voert, kort gezegd, aan dat zij mocht aannemen dat zij de vragen van ING hiermee toereikend had beantwoord omdat het vragenformulier voor het antwoord maar één regel ruimte liet en ING nooit om een nadere toelichting heeft gevraagd . Daarmee miskent [X] dat ING haar bij e-mail van 2 december 2020 bovendien heeft gevraagd waarom de bedragen die binnenkomen en uitgaan allemaal verbonden zijn met dochterondernemingen van [H] B . V . en waarom deze betalingen via [X] lopen . In het licht van het transactiepatroon op haar bankrekening had [X] moeten begrijpen dat zij op de vragen naar de transacties met de [H] -groep uitvoeriger had moeten antwoorden dan zij heeft gedaan om de bij ING bestaande, gerechtvaardigde twijfel weg te nemen . Haar antwoord luidde immers kortweg dat de [H] -groep en [X] al geruime tijd zaken met elkaar doen en dat zij daarvoor verschillende zakelijke overeenkomsten en afspraken met elkaar hebben gemaakt die de basis voor de geldstromen vormen, terwijl omtrent het transactiepatroon op de bankrekening het volgende vaststaat:
- [C] en [D] zijn beide vennootschappen met [E] als (indirect) aandeelhouder en UBO .
- Op 6, 10 en 25 februari 2020 heeft [X] een vijftal betalingen ontvangen van vennootschappen die tot de [H] -groep behoren tot een totaalbedrag van bijna € 270 . 000 en dit bedrag is in dezelfde periode vrijwel geheel doorbetaald aan een andere vennootschap van die groep .
- Afgezien van de transacties met vennootschappen van [E] was er nauwelijks betalingsverkeer op de bankrekening in 2019 en 2020 .
De bankrekening van [X] leek dus vrijwel uitsluitend te worden gebruikt voor het rondpompen van geld dat afkomstig is van een vennootschap van [E] en naar een andere vennootschap van hem terugvloeit . Onder meer is het opmerkelijk dat [X] de koopsom voor de aandelen in [C] geheel heeft betaald met een lening die afkomstig is van [C] . In haar eerste opzeggingsbrief van 25 februari 2021 heeft ING in het verlengde van een en ander haar vermoeden geuit dat de verkoop van [C] een stromanconstructie is in die zin dat [E] de daadwerkelijke UBO is gebleven . Ook wijst ING er in deze brief opnieuw op dat alle grote inkomende en uitgaande transacties betrekking hebben op bedrijven van [E] . Hierop heeft de advocaat van [X] gereageerd bij brief van 14 juli 2021, maar ook in die brief wordt geen nadere toelichting gegeven bij de transacties die ten grondslag liggen aan de betalingen die op 5 augustus 2019 en in februari 2020 hebben plaatsgevonden . Aldus heeft [X] de bij ING bestaande gerechtvaardigde twijfel over de transacties met de [H] -groep onvoldoende weggenomen .
4.8.
Van belang is verder dat [X] begin 2020 desgevraagd aan ING heeft laten weten dat zij een (af)bouwbedrijf exploiteerde (zie hiervoor, onder 3 . 9), maar de gerechtvaardigde twijfel bij ING over de juistheid van dat antwoord vervolgens onvoldoende heeft weggenomen . Bij e-mails van 24 november 2020, 2 december 2020 en in de opzeggingsbrief van 25 februari 2021 heeft ING kritische vragen gesteld over het (af)bouwbedrijf dat [X] stelde te exploiteren . De antwoorden daarop van [X] en haar advocaat (bij brief van 14 juli 2021) en de daarbij overgelegde stukken overtuigen niet en behoefden in ieder geval ING destijds niet te overtuigen . [X] heeft desgevraagd uitsluitend facturen voor een afbouwproject bij [F] B . V . aan ING verschaft, tot een totaalbedrag van € 25 . 000 exclusief btw (naast een factuur tot een veel geringer bedrag aan [G] . voor ‘advies en diensterlening’) . [X] heeft desgevraagd maar één inkoopfactuur aan ING verstrekt, tot een bedrag van € 15 . 000 exclusief btw met een zeer algemene omschrijving van het geleverde, afkomstig van een bedrijf ( [I] B . V . ) dat zich met naam (Oost glazenwasserij) en inschrijving in het handelsregister presenteert als bedrijf op het gebied van dienstverlening, meer in het bijzonder glasbewassing en reiniging . Verder heeft zij in juli 2021 aan ING nog een verklaring van I . [I] verstrekt (vermeld in 3 . 18) en foto’s van een verbouwing (vermeld in 3 . 17) . Ook in onderlinge samenhang bezien waren deze stukken niet van aard dat zij het bij ING bestaande vermoeden dat [X] in werkelijkheid geen (af)bouwbedrijf uitoefende hadden moeten wegnemen . [X] heeft daarmee het vertrouwen dat ING in haar kon stellen geschaad .
4.9.
De conclusie is dat ING aan [X] voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij twijfels had over de transacties met de [H] -groep en de aard van het door [X] uitgeoefende bedrijf . Die twijfels waren gerechtvaardigd en zijn door [X] voorafgaand aan de (tweede) opzegging op 12 augustus 2021 onvoldoende weggenomen, waarmee ING een zwaarwegend belang had bij beëindiging van de relatie per september 2021 .
4.10.
[X] heeft nog aangevoerd dat niet valt in te zien hoe de girale geldstromen van en naar de [H] -vennootschappen een concreet risico van witwassen of financiering van terroristische activiteiten zouden kunnen meebrengen en dat er ook geen concrete aanwijzingen zijn dat door enige betrokken vennootschap gelden uit criminele activiteiten zijn verkregen . Dit betoog baat haar niet omdat ING dergelijke concrete risico’s of concrete aanwijzingen niet aannemelijk hoeft te maken . De vragen van ING waren gerechtvaardigd . Blijkens de Leidraad van De Nederlandsche Bank Wwft en SW vormen transacties als hier aan de orde – die plaatsvonden op een overigens nauwelijks gebruikte zakelijke rekening en geen verband lijken te hebben met de gestelde bouwactiviteiten van [X] – risicofactoren voor witwassen en/of financieel-economische criminaliteit . Het zwaarwegend belang van ING bij de opzegging bestaat erin dat [X] onvoldoende invulling heeft gegeven aan haar plicht jegens ING om op de gerechtvaardigde vragen te antwoorden .
4.11.
[X] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar belang door de opzegging onevenredig is geschaad . Dat [X] (voor of op 12 augustus 2021) een lopend bedrijf exploiteerde, heeft zij niet in de vereiste concrete zin toegelicht . Het adres waar [X] volgens het handelsregister was gevestigd, is een bouwplaats, waar [X] niet daadwerkelijk was gevestigd . Van lopende (af)bouwprojecten of concrete plannen daarvoor is niet gebleken . Evenmin zijn betalingsverzoeken of -herinneringen van handelscrediteuren van na de blokkering van de bankrekening door ING in het geding gebracht . Niet betwist is verder dat het gebruik van de ING-rekening in 2020 heel beperkt is geweest en dat het betalingsverkeer zich in 2019 concentreerde in korte periodes en bovendien enkel werd uitgevoerd met aan [E] gelieerde vennootschappen .
4.12.
Bovendien is niet aannemelijk geworden dat [X] door de beëindiging van de relatie met ING van het girale betalingsverkeer is uitgesloten . [X] erkent dat zij in het verleden ook een bankrekening bij ABN AMRO heeft gehad, maar stelt dat die rekening medio 2019 door haar vorige aandeelhouder/bestuurder is opgezegd . Zij heeft echter nagelaten deze (gestelde) opzegging te onderbouwen . Dat had wel op haar weg gelegen, zeker nu de ABN AMRO-rekening nog vermeld is op de door [X] in deze procedure in het geding gebrachte facturen van na medio 2019 . [X] heeft aangevoerd dat die vermelding op een vergissing berust, maar dat is slecht te rijmen met het feit dat op de door [X] overgelegde factuur van 31 december 2019 de ABN AMRO-rekening is vermeld naast de ING-rekening, maar op latere facturen (van 17 februari 2020, 5 maart 2020 en 17 september 2020) uitsluitend nog de ABN AMRO-rekening is vermeld . [X] heeft kennelijk een wijziging op haar facturen doorgevoerd, maar die bestond juist uit het verwijderen van de ING-rekening van de facturen . In ieder geval had het in het licht van een en ander op de weg van [X] gelegen nader te onderbouwen dat zij niet langer over de ABN AMRO-rekening kon beschikken . Onvoldoende onderbouwing vormt in dit verband de door [X] overgelegde schermafbeelding .
4.13.
De slotsom is dat niet aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging van de rekening van [X] door ING, in aanmerking genomen de zorgplicht van de bank op grond van art . 2 lid 1 ABV, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is . Het vonnis waarvan beroep zal op dit punt dan ook worden bekrachtigd .
Plicht om nieuwe bankrelatie aan te gaan?
4.14.
In hoger beroep heeft [X] zich alsnog nader uitgelaten over de transacties die aan de betalingen van en naar de [H] -groep ten grondslag liggen . Zij heeft daarbij ook een aantal onderliggende stukken, zoals de overeenkomst van koop van de aandelen in [C] en de leveringsakte van die aandelen, in het geding gebracht . Het hof begrijpt het betoog van [X] – gelet op de formulering van haar vordering en het hiervoor onder 4 . 4 vermelde uitgangspunt – aldus dat ING volgens [X] verplicht is thans een nieuwe zakelijke betaalrekening voor haar te openen onder dezelfde voorwaarden . Het hof verwerpt ook dat betoog van [X] .
4.15.
Weliswaar kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan met een rechtspersoon (vgl . Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:GHAMS:2020:121 en HR 5 november 2021, ECLI:HR:2021:1652); in dit geval is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken . Zoals hiervoor (in 4 . 12) al is overwogen, is niet aannemelijk dat [X] op dit moment van het girale betalingsverkeer is uitgesloten . Evenmin is aannemelijk geworden dat zij thans wel een onderneming als door haar gesteld exploiteert . Ook van een ander zwaarwegend belang van [X] bij opening van een nieuwe zakelijke bankrekening bij ING is niet gebleken . Hierop stuit de vordering van [X] tot het aangaan van een nieuwe bankrelatie al af .
4.16.
Bovendien overtuigt de thans in hoger beroep gegeven nadere toelichting bij de transacties met vennootschappen van [E] niet . Met name kan ING ondanks die toelichting het integriteitsrisico dat is verbonden aan het openen van een nieuwe bankrekening voor [X] redelijkerwijs nog steeds te hoog achten . Zo heeft [X] thans wel de onderliggende stukken voor de koop van aandelen in [C] in het geding gebracht, maar daarmee is nog steeds geenszins uitgesloten dat het een schijntransactie is geweest, in die zin dat [E] de UBO van [C] is gebleven . Een toelichting op de ratio en voorgeschiedenis van de aankoop ontbreekt nagenoeg geheel . Zonder die toelichting lijkt deze transactie, gelet op de wijze van financiering en op wat [X] stelt over haar bedrijfsvoering, geen duidelijk economisch of rechtmatig doel te hebben . Ter zitting in hoger beroep heeft [A] zelfs verklaard dat [C] geen bedrijf meer uitoefent . Ook ontbreekt een voldoende geloofwaardige verklaring voor de betalingen die in februari 2020 zijn ontvangen van en betaald aan vennootschappen van [E] .
4.17.
De conclusie is dat de vordering van [X] tot veroordeling van ING tot voortzetting van de bankrelatie met [X] niet toewijsbaar is .
Opname in het IVR
4.18.
Tegen de afwijzing van de vordering om de vermelding van [X] in het IVR ongedaan te maken heeft [X] geen afzonderlijke grieven gericht . Het vonnis zal dus ook op dit punt bekrachtigd worden .
Slotsom
4.19.
De grieven falen . Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd . [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep .

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 772,- aan verschotten en € 3 . 342,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad .
Dit arrest is gewezen door mrs . J . W . M . Tromp, J . W . Hoekzema en A . P . Wessels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022 .