ECLI:NL:GHAMS:2022:2100

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.301.447/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over schorsing tenuitvoerlegging verstekvonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de appellant, eigenaar van een bedrijfsruimte, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. Het verstekvonnis, gewezen door de kantonrechter, verplichtte de appellant om de bedrijfsruimte ter beschikking te stellen aan de geïntimeerde, Amara Exploitatie BV. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen (spoedeisend) belang is voor Amara om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen, aangezien zij de bedrijfsruimte nooit in gebruik heeft genomen en de huidige huurder, een vennootschap onder firma, het pand wel gebruikt en huur betaalt. De appellant stelt dat de kans groot is dat zijn verzet tegen het verstekvonnis wordt toegewezen, en dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis aanzienlijke schade zal toebrengen aan de huidige huurder.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij een (spoedeisend) belang heeft bij de gevraagde schorsing van de tenuitvoerlegging. Het hof heeft de vorderingen van de appellant afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd. De appellant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.301.447/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9382025 KK Expl-21-561
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius te 's-Gravenhage,
tegen
AMARA EXPLOITATIE BV,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Aygün te Breukelen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Amara genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 oktober 2021, met producties, in appel gekomen van een vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021 (hierna: het bestreden vonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Amara als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties, tevens overlegging producties, van de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte van de zijde van Amara.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – Amara alsnog zal verbieden om na te melden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2020 ten uitvoer te leggen, althans de tenuitvoerlegging daarvan op te schorten tot ten minste twee maanden nadat in de verzetprocedure een gelijkluidend vonnis wordt gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 en met veroordeling van Amara in de kosten van deze procedure met nakosten.
Amara heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn grieven ongegrond zal verklaren of afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is eigenaar van de bedrijfsruimte met horecabestemming aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte). [appellant] woont in [land] . Hij heeft de bedrijfsruimte met ingang van 1 mei 2019 voor drie jaar verhuurd aan Amara tegen een maandhuur van € 1.500,00. In de betreffende schriftelijke huurovereenkomst staat als adres van [appellant] vermeld [adres 2] te [plaats] .
2.2
Amara heeft tot en met januari 2020 de huursommen aan [appellant] voldaan. Amara heeft de bedrijfsruimte niet in gebruik genomen. De door haar aangevraagde vergunningen ten behoeve van de exploitatie daarvan zijn in februari 2020 afgewezen.
2.3
Bij brief van 5 maart 2020 is Amara namens [appellant] aangemaand om de achterstallige huur over februari en maart 2020 te betalen.
2.4
Met ingang van 1 april 2020 heeft [appellant] de bedrijfsruimte verhuurd aan [naam] , die er restaurant [X] heeft geopend.
2.5
Amara heeft [appellant] op 14 juli 2020 gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die [appellant] bij vonnis van 27 november 2020, uitvoerbaar bij voorraad, bij verstek heeft veroordeeld om het pand aan de [adres 1] te Amsterdam aan Amara ter beschikking te stellen, onder (i) opschorting van de huursommen vanaf 1 april 2020 tot de dag van terbeschikkingstelling, (ii) betaling van een schadevergoeding van € 6.000,00 plus wettelijke rente en (iii) veroordeling van [appellant] in de proceskosten (hierna: het verstekvonnis).
2.6
Bij brief van 10 februari 2021 heeft de voormalig gemachtigde van Amara het verstekvonnis aan [appellant] verzonden en [appellant] verzocht aan het vonnis te voldoen. Deze brief is aangetekend verzonden naar het adres van het gehuurde en naar het adres [adres 2] in Amsterdam.
2.7
Bij brief van 21 februari 2021, ondertekend door [appellant] , is daarop als volgt gereageerd:
“(…) Het verbaasd mij dat er een vonnis. Ik heb namelijk nooit schrijven van de dagvaarding etc. mogen ontvangen waarop ik zeker zou reageren. Dit ga ik verder onderzoeken. (…)”
2.8
Op 19 april 2021 is het verstekvonnis openbaar betekend aan [appellant] , met bevel tot betaling en aanzegging tot terbeschikkingstelling van de bedrijfsruimte aan Amara. Op 4 augustus 2021 heeft Amara het verstekvonnis tevens laten betekenen aan het adres van het gehuurde. [appellant] heeft daarna verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.
2.9
Met ingang van 1 mei 2021 heeft [appellant] de bedrijfsruimte verhuurd aan de vennootschap onder firma [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ).
2.1
Amara heeft [appellant] en [bedrijf] ontruiming van het gehuurde aangezegd.
2.11
Op vordering van [bedrijf] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis in kort geding van 27 oktober 2021 – voor zover relevant – de tenuitvoerlegging van het tussen Amara en [appellant] gewezen vonnis van 27 november 2020, voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] om het pand aan [adres 1] te Amsterdam ter beschikking te stellen van Amara en elke daarop gebaseerde door Amara aan [bedrijf] aangezegde ontruiming, geschorst totdat een rechter anders beslist of partijen anders overeenkomen. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] in kort geding staking gevorderd van de executie van het verstekvonnis, althans schorsing daarvan hangende de verzetprocedure. In het bestreden vonnis zijn deze vorderingen afgewezen. Tegen die beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
[appellant] betoogt in hoger beroep – kort samengevat – dat het tenuitvoerleggen van het verstekvonnis misbruik van bevoegdheid oplevert, nu Amara geen gerechtvaardigd belang heeft om toegang te krijgen tot het bedrijfspand en het verstekvonnis op een feitelijke en juridische misslag berust. Amara is volgens [appellant] geen huurder meer van het bedrijfspand, heeft nooit gebruik gemaakt van het bedrijfspand en heeft niet aannemelijk gemaakt dat nu wel te zullen doen, terwijl de huidige huurder [bedrijf] het pand wel gebruikt en de huur betaalt. Verder stelt [appellant] dat de kans dat het door hem ingestelde verzet tegen het verstekvonnis wordt toegewezen aanzienlijk is en dat tenuitvoerlegging van het verstekvonnis tot veel schade zal leiden voor [bedrijf] , dat die schade op [appellant] zal (willen) verhalen. Het (spoedeisend) belang van [appellant] bij de door hem gevraagde voorzieningen, is er volgens hem dan ook in gelegen om deze schade(vordering) te voorkomen en zijn huidige huurder te behouden.
3.3
De vraag of [appellant] het bedrijfspand aan Amara ter beschikking dient te stellen, ligt voor in de verzetprocedure. Gezien het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2021 is het Amara niet toegestaan om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen jegens [bedrijf] , totdat in die (of een eventuele andere) procedure anders is beslist. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke beslissing aan de orde is. Tegen die achtergrond heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat hij een (spoedeisend) belang heeft bij de door hem in deze procedure gevorderde staking, dan wel schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
3.4
Dit betekent dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn en dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van [appellant] komt het hof niet toe. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Amara begroot op € 772,00 aan verschotten en € 1.114,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.W. Speksnijder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.