ECLI:NL:GHAMS:2022:2007
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslag op voertuig en eigendomskwestie tussen vader en zoon
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een vader, die de teruggave van zijn inbeslaggenomen auto, een Opel Astra, vorderde. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon, die als beslagene werd aangemerkt. De vader stelde dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was, terwijl de advocaat-generaal betoogde dat de zoon als eigenaar moest worden aangemerkt. De vader had zijn klaagschrift ingediend op 21 april 2022, waarna de advocaat-generaal op 20 juni 2022 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare behandeling op 21 juni 2022 was de vader niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft schriftelijk gereageerd op het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof heeft de relevante stukken in de strafzaak bekeken en de verklaringen van de zoon van de vader in overweging genomen. De zoon had verklaard dat de auto op naam van zijn vader stond, maar dat hij de enige gebruiker was en dat hij de auto al een jaar in zijn bezit had. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de vader de eigenaar van de auto was, ondanks het feit dat het kenteken op zijn naam stond. De verklaring van de zoon, dat hij de auto nooit uitleent en dat er geen andere personen toegang tot de auto hebben, werd als doorslaggevend beschouwd.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de vader de eigenaar van de auto was. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, en het hof beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de vader. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering bij eigendomskwesties in het kader van beslaglegging.