ECLI:NL:GHAMS:2022:2007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
000329-22 (552a Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op voertuig en eigendomskwestie tussen vader en zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een vader, die de teruggave van zijn inbeslaggenomen auto, een Opel Astra, vorderde. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon, die als beslagene werd aangemerkt. De vader stelde dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was, terwijl de advocaat-generaal betoogde dat de zoon als eigenaar moest worden aangemerkt. De vader had zijn klaagschrift ingediend op 21 april 2022, waarna de advocaat-generaal op 20 juni 2022 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de openbare behandeling op 21 juni 2022 was de vader niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft schriftelijk gereageerd op het standpunt van de advocaat-generaal.

Het hof heeft de relevante stukken in de strafzaak bekeken en de verklaringen van de zoon van de vader in overweging genomen. De zoon had verklaard dat de auto op naam van zijn vader stond, maar dat hij de enige gebruiker was en dat hij de auto al een jaar in zijn bezit had. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de vader de eigenaar van de auto was, ondanks het feit dat het kenteken op zijn naam stond. De verklaring van de zoon, dat hij de auto nooit uitleent en dat er geen andere personen toegang tot de auto hebben, werd als doorslaggevend beschouwd.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de vader de eigenaar van de auto was. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, en het hof beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de vader. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering bij eigendomskwesties in het kader van beslaglegging.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 000329-22 (552a Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002527-20
Beschikking op het klaagschrift op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1962,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. T. den Haan
Ceintuurbaan 67, 1072 EV te Amsterdam.

1.Inhoud klaagschriftHet klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klager van het hierna genoemde voorwerp:

- een voertuig van het merk Opel Astra met kenteken [kenteken].

2.2. ProcesgangHet klaagschrift is op 21 april 2022 bij het hof ingekomen.

Op 20 juni 2022 heeft de advocaat-generaal zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft de advocaat-generaal op 21 juni 2022 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord. De advocaat van klager en klager zijn niet in raadkamer verschenen. De kantoorgenoot van de advocaat van klager, mr. E.G.S. Roethof, heeft op 21 juni 2022 per e-mailbericht op voorhand gereageerd op het standpunt van de advocaat-generaal van 20 juni 2022.
[belanghebbende], als belanghebbende aangemerkt, is opgeroepen doch niet verschenen.

3.3. Beoordeling

Het beslag is gelegd op de voet van artikel 94a Sv onder de beslagene [belanghebbende] (de zoon van klager).
De advocaat van klager heeft teruggave aan klager bepleit van de onder de zoon van klager inbeslaggenomen auto en heeft aangevoerd dat klager de rechtmatige eigenaar is van de auto.
Op grond van de verklaring van de zoon van klager bij de politie kan niet worden geconcludeerd dat klager niet de eigenaar van de auto is. De zoon van klager heeft immers niet gezegd dat de auto van hem is en dat zijn vader (klager) de auto niet gebruikt. Ook zijn er geen bonnen in het dossier waaruit blijkt dat de zoon van klager alle kosten voor de auto heeft betaald. Dat de zoon van klager heeft verklaard dat anderen geen beschikking hadden over de auto moet worden geplaatst in de sfeer van vrienden/medeverdachten die in het strafrechtelijke onderzoek in beeld zijn gekomen. Bovendien blijkt uit het kentekenregister dat de auto op de naam van klager staat.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet klager, maar de zoon van klager als de eigenaar van de auto moet worden aangemerkt. De zoon van klager heeft immers tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat de auto op de naam van zijn vader staat, maar dat hij de enige gebruiker is van deze auto en dat er geen andere personen zijn die de beschikking hebben over het voertuig. De zoon van klager heeft daarnaast bij de politie verklaard dat hij de auto niet uitleent en dat hij er al een jaar in reed.
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94a, derde lid, Sv dient de rechter te onderzoeken of ten tijde van de beslissing op het beklag sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vierde categorie en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter aan de verdachte in de strafzaak een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen?
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter vervolgens moeten onderzoeken en daarvan blijk geven of zich de situatie van artikel 94a, vierde lid Sv, voordoet.
Bij arrest van het hof van 14 juni 2021 is de beslagene [belanghebbende] veroordeeld ter zake van – kort gezegd - een poging doodslag, twee Opiumwetfeiten en overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij is aan de beslagene naast een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder verschillende algemene en bijzondere voorwaarden en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Op 18 juni 2021 is namens de beslagene [belanghebbende] cassatie ingesteld tegen voormeld arrest. Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het hof van oordeel dat -nu in de strafzaak nog niet onherroepelijk is beslist- zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de beslagene een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat klager als eigenaar van de Opel Astra met kenteken [kenteken] moet worden aangemerkt. Hoewel uit het dossier blijkt dat het kenteken van de auto op naam heeft gestaan van klager, blijkt daaruit niet zonder meer het eigendom van de auto, gelet op de verklaring van de beslagene dat hij de enige gebruiker is van de auto en dat geen andere personen beschikking hebben over de auto, dat hij de auto nooit uitleent en dat hij ten tijde van het verhoor al een jaar in de auto reed en klager in dat licht zijn stelling dat hij als de eigenaar van de auto moet worden aangemerkt onvoldoende heeft onderbouwd met aanvullende stukken.
Het hof zal het klaagschrift van klager gelet op het bovenstaande dan ook ongegrond verklaren.

4.BeslissingHet hof:

Verklaart het klaagschrift ongegrond
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan klager.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, M.M.H.P. Houben en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 juli 2022.