ECLI:NL:GHAMS:2022:2005
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na invordering rijbewijs op basis van Wegenverkeerswet 1994
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding eiste naar aanleiding van de invordering en inhouding van zijn rijbewijs. De verzoeker, geboren in 1968, had zijn verzoekschrift op 27 december 2021 ingediend. De advocaat-generaal heeft op 4 april 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 21 juni 2022 is de verzoeker niet verschenen. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden ter hoogte van € 1.130,00 door de invordering van zijn rijbewijs en € 570,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker eerder was veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De Hoge Raad had op 28 september 2021 de strafzaak beëindigd met een niet-ontvankelijkheidsverklaring van de verzoeker in zijn cassatieberoep. Het hof oordeelde dat de invordering van het rijbewijs rechtmatig was, aangezien de verzoeker de maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur had overschreden.
Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een zaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de verzoeker derhalve niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om schadevergoeding. Ook de kosten voor rechtsbijstand werden afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken in de openbare zitting van het hof.