ECLI:NL:GHAMS:2022:2005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
000062-22 (164 lid 9 WVW 1994) en 000078-22 (530 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na invordering rijbewijs op basis van Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding eiste naar aanleiding van de invordering en inhouding van zijn rijbewijs. De verzoeker, geboren in 1968, had zijn verzoekschrift op 27 december 2021 ingediend. De advocaat-generaal heeft op 4 april 2022 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 21 juni 2022 is de verzoeker niet verschenen. De verzoeker stelde dat hij schade had geleden ter hoogte van € 1.130,00 door de invordering van zijn rijbewijs en € 570,00 aan kosten voor rechtsbijstand.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker eerder was veroordeeld tot een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De Hoge Raad had op 28 september 2021 de strafzaak beëindigd met een niet-ontvankelijkheidsverklaring van de verzoeker in zijn cassatieberoep. Het hof oordeelde dat de invordering van het rijbewijs rechtmatig was, aangezien de verzoeker de maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur had overschreden.

Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een zaak die was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de verzoeker derhalve niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om schadevergoeding. Ook de kosten voor rechtsbijstand werden afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken in de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000062-22 (164 lid 9 WVW 1994) en 000078-22 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002281-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J.J.O. Zandt,
De Lairessestraat 150, 1075 HL te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 27 december 2021 ingekomen.
Op 4 april 2022 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 21 juni 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die de verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van invordering en inhouding van zijn rijbewijs (inclusief wettelijke rente), ten bedrage van € 1.130,00.
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 570,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van de Hoge Raad van 28 september 2021 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd met een niet-ontvankelijkheidsverklaring van de verzoeker in zijn ingestelde beroep in cassatie. Daarmee is het arrest van het hof van 19 januari 2021, waarin de verzoeker is veroordeeld tot een geldboete van € 830,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, onherroepelijk geworden.
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ad a
De verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van invordering en inhouding van zijn rijbewijs. Deze invordering en inhouding is onrechtmatig geweest, nu door het hof bewezen is verklaard dat de verzoeker de maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden en een invordering en inhouding pas mogelijk is bij een overschrijding van de maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De zaak is immers niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging voor een feit waarvoor de toepassing van art. 164 eerste lid WVW 1994 niet is toegelaten. Uit het dossier blijkt dat de verzoeker de maximumsnelheid met minimaal 54 kilometer per uur heeft overschreden en het hof heeft de bewezenverklaring gebaseerd op deze constatering.
Artikel 164, negende lid, WVW 1994 luidt als volgt:
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van het eerste of vierde lid niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 533, derde tot en met zesde lid, 534, 535 en 536 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Het hof is – met de advocaat-generaal- van oordeel dat in het geval van de verzoeker geen sprake is van een zaak die is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De zaak van de verzoeker is ook niet geëindigd met oplegging van een straf of maatregel op grond van een feit waarvoor de toepassing van het eerste of vierde lid van artikel 164 WVW 1994 – en daarmee dus de inhouding en de invordering van een rijbewijs - niet is toegelaten. Uit het tweede bewijsmiddel van de aantekening van het mondeling arrest van het hof van 19 januari 2021 blijkt immers dat de verzoeker reed met een snelheid van tenminste 124 kilometer per uur. Hiermee heeft de verzoeker de toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur met meer dan 50 kilometer per uur overschreden. Verzoeker is derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Ad b
Gelet op het voorgaande zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van het onder a verzochte.
Wijst af het onder b verzochte.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, M.M.H.P. Houben en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 juli 2022.