5.1.De rechtbank heeft op dinsdag 9 maart 2021 haar uitspraak aan partijen verzonden.
Het hogerberoepschrift is op de eerste werkdag na het einde van de termijn bij het Hof ingekomen (zie 1.4.), maar het Hof heeft vastgesteld dat de enveloppe waarmee het hogerberoepschrift ter post is bezorgd, is voorzien van een poststempel met datum 20 april 2021. Dit betekent dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd en mitsdien ontvankelijk is.
Standpunt belanghebbende5.2.1. Volgens belanghebbende werpt zijn dossier een helder licht op het disfunctioneren van de Belastingdienst. In eerste aanleg heeft belanghebbende geklaagd over de communicatie met de Belastingdienst. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende over de gang van zaken nog het volgende opgemerkt:
“Voorts wil ik mijn beklag doen over de gang van zaken aan de zijde van de Belastingdienst en dan met name het handelen van de zogenoemde ontvanger. Alleen al de naam van dit laatstgenoemde onderdeel van de Belastingdienst vind ik denigrerend. Ik ben drie à vier jaar aan het lijntje gehouden met betrekking tot mijn aanslag IB/PVV 2016. Ik weet hoe dit soort zaken lopen omdat ik zelf bij de overheid werk; (…). Het systeem klopt niet; eigenlijk moet voorafgaand aan het doen van aangifte al worden meegekeken of de kosten al dan niet in aftrek zijn toegestaan.
(…)
Tot slot nog het volgende. Ik ging ervan uit dat nu mijn zaak wordt behandeld door een meervoudige kamer, ook het gedrag van de Belastingdienst zou worden beoordeeld. Ik vind het, bezien vanuit de overheid, onhandig om de Belastingdienst op te splitsen in een inspecteur en een ontvanger. Ik heb te maken met meerdere loketten; ik had gehoopt dat iemand daar naar zou kijken en het verbaast mij dat dat niet het geval is.”
5.2.2.Volgens belanghebbende zijn onderhoudskosten aftrekbaar, indien deze ertoe strekken het rijksmonument in bruikbare staat te behouden dan wel een ingetreden achteruitgang op te heffen. De bruikbare staat betekent volgens belanghebbende in dit geval het kunnen functioneren van het rijksmonument als woning.
5.2.3.Indien wordt gekeken naar de afschrijvingstermijnen van de Rijksgebouwendienst, passen de verrichte onderhoudswerkzaamheden volgens belanghebbende binnen dat kader.
5.2.4.Als het gaat om het onderhoud van de vloeren, dan is niet voorgeschreven welk materiaal wordt toegepast. Er is voor een goedkope houten vloer gekozen. Door het aanleggen van een nieuwe vloer kon een hoogteverschil in de vloer tussen voor- en achterzijde, van circa 5 cm, worden weggenomen.
5.2.5.De kosten van het gedane stucwerk zijn volgens belanghebbende volledig aftrekbaar. De kwaliteit van het oude stucwerk was volgens hem ondermaats en brokkelde af.
5.2.6.De kosten van het loodgieterswerk aan (onder meer) de cv-ketel dienen volgens belanghebbende volledig in aftrek te komen.
5.2.7.De kosten van het plaatsen van een houtkachel was volgens belanghebbende nodig omdat de radiatoren van de cv onvoldoende warmte gaven. Bovendien zou het plaatsen van dubbel glas in de monumentale ramen veel duurder zijn. Ook de kosten van deze houtkachel maken dat het rijksmonument in bruikbare staat – als woning – blijft functioneren.
5.2.8.Het in de woning aanwezige keukenblokje was 40 tot 50 jaar oud; het had volgens belanghebbende al 20 jaar geleden vervangen moeten worden. De gemaakte kosten zijn beperkt, omdat er ook veel eigen uren aan zijn besteed. Volgens belanghebbende zijn de kosten van de vervanging van de keuken volledig aftrekbaar.
5.2.9.De kosten van het ruimen van puin en van klein materiaal zijn volgens belanghebbende ook aftrekbaar.
5.2.10.In zijn nader stuk klaagt belanghebbende over een ‘Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling’ van de ontvanger met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 van 10 maart 2022, alsmede over een aanmaning met betrekking tot diezelfde aanslag van 29 april 2022.
Standpunt inspecteur5.3.1. Over de wijze van behandeling van de zaak door de Belastingdienst stelt de inspecteur dat belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om onderbouwend bewijsmateriaal te verstrekken. Volgens de inspecteur zijn er door hem bij de behandeling van de zaak geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Voorts heeft de inspecteur ter zitting van het Hof onder meer het volgende opgemerkt:
“Ik vind het vervelend hoe de hele procedure door belanghebbende is ervaren. Na afloop van deze zitting wil ik met belanghebbende kijken hoe wij aan de invorderingskant tot een oplossing kunnen komen. Ik wil mij daartoe inspannen. Voor de goede orde merk ik op dat ik zelf geen onderdeel ben van de ontvanger.
(…)
De voorzitter vraagt mij of in 2016 een onderdeel van de Belastingdienst nog specifiek was toegerust op beantwoording van de vraag of bepaalde kosten kwalificeren als monumentenkosten. Ik antwoord dat de Belastingdienst een afdeling voor vooroverleg heeft en dat deze afdeling, naast andere vormen van vooroverleg, ook de mogelijkheid biedt vooraf te overleggen over monumentenkosten. Deze afdeling bestond reeds in 2016. Belanghebbende had dus de mogelijkheid om vooraf te overleggen. De voorzitter vraagt mij of belanghebbende had kunnen weten dat die afdeling bestond. Ik antwoord dat deze afdeling is vermeld op de website van de Belastingdienst en dat dit ook reeds het geval was in 2016.
(…)
[Ik] realiseer mij dat er meer gecommuniceerd had moeten worden om bepaalde zaken aan belanghebbende toe te lichten.”
5.3.2.Ter zitting heeft de inspecteur zijn standpunt ter zake van het te hanteren toetsingskader als volgt genuanceerd, zonder dat dat volgens hem heeft te leiden tot het in aftrek toestaan van meer kosten:
“Wat betreft het materiële geschil wil ik een punt uit mijn verweerschrift in hoger beroep nuanceren. Ik hoor belanghebbende zojuist verklaren dat hij de functie van het huis heeft hersteld zodat dit weer de woonfunctie kan vervullen naar huidige maatstaven. Echter: ik meen dat de toets betrekking heeft op de staat van het pand. Het pand heeft een bepaalde staat en de kosten die gepaard gaan met het onderhoud van die staat zijn aftrekbaar.
De kosten die samenhangen met veranderingen aan de staat, zijn verbeteringskosten en niet aftrekbaar. Het gaat dus anders dan belanghebbende meent niet om herstel van de functie, maar herstel van de staat waarin het pand verkeert bij aanvang van de werkzaamheden.”
5.3.3.Volgens de inspecteur kan het vervangen van de eerder aanwezige plavuizen vloer door een houten vloer niet worden aangemerkt als het herstellen in de oorspronkelijke staat. Het bouwkundig rapport (zie ook onder 2.3) biedt volgens de inspecteur geen steun aan het standpunt van belanghebbende.
Subsidiair stelt de inspecteur dat de kosten van het aanbrengen van de houten vloer een huurderslast zijn en dat deze op die grond niet aftrekbaar zijn.
5.3.4.De inspecteur betwist de stelling van belanghebbende dat het stucwerk al 40 tot 50 jaar oud was en afbrokkelde. Ook deze stelling vindt volgens de inspecteur geen steun in het bouwkundig rapport.
5.3.5.Ter zake van de kosten van de cv-ketel en het (daarmee verband houdende) loodgieterswerk sluit de inspecteur zich aan bij de extra aftrek die de rechtbank in goede justitie heeft vastgesteld. De inspecteur betwist de stelling dat alle leidingen aan vervanging toe zouden zijn geweest. Uit het bouwkundig rapport blijkt volgens de inspecteur dat het leidingwerk in een goede conditie verkeerde. Ter zake daarvan is geen extra aftrek geboden.
5.3.6.De kosten van de houtkachel zijn volgens de inspecteur niet aftrekbaar, omdat er bij de verwerving van de woning door belanghebbende geen houtkachel in de woning aanwezig was.
5.3.7.De inspecteur betwist voorts dat de keuken, zoals aanwezig bij aankoop van de woning, (gedeeltelijk) aan vervanging toe was. Deze stelling vindt volgens de inspecteur noch steun in het bouwkundig rapport, noch in nader bewijs overigens. Volgens de inspecteur heeft de rechtbank op dit punt terecht geoordeeld dat het volledig gaat om kosten van verbetering.
5.3.8.Ter zake van de gestelde kosten van klein materiaal en puinruimen heeft belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat die kosten verband hielden met aftrekbare onderhoudskosten.
Oordeel Hof5.4.1. Het Hof sluit zich aan bij het toetsingskader dat de rechtbank in onderdeel 14 van haar uitspraak heeft vermeld. Daarvan uitgaande overweegt het Hof, dat als het gaat om de aftrekbaarheid van de (gestelde) onderhoudskosten van de woning aan de [A-straat] te [Y] , een rijksmonument, het op de weg van belanghebbende ligt om, indien de aftrekbaarheid van de kosten wordt betwist, deze – met inachtneming van het van toepassing zijn toetsingskader – aannemelijk te maken. In dat verband is van betekenis hetgeen de rechtbank in onderdeel 15, eerste alinea, heeft overwogen over de aan haar bij het doen van uitspraak ter beschikking staande informatie. Als het gaat om de aftrekbaarheid van de gestelde onderhoudskosten, is in hoger beroep door belanghebbende geen feitelijke informatie verstrekt die niet reeds in eerste aanleg voorhanden was.
5.4.2.Het Hof sluit zich aan bij het oordeel dat de rechtbank in onderdeel 15 heeft gegeven ter zake van de hiervoor onder 5.2.4 tot en met 5.2.9 vermelde posten. Gezien ook de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en hetgeen is vermeld in het bouwkundig rapport, ziet het Hof geen reden om ter zake van die posten tot een hogere aftrek te komen dan die waartoe de rechtbank is gekomen. Voor zover – zoals meer in het bijzonder met betrekking tot de keuken – een splitsing van de gestelde kosten in kosten van onderhoud en kosten van verbetering tot meer aftrek zou hebben kunnen leiden, heeft het op de weg van belanghebbende gelegen die splitsing aan te brengen en te onderbouwen, bijvoorbeeld met meer gegevens over de staat van de keuken voor en na het onderhoud. Dergelijke gegevens zijn echter niet dan wel in onvoldoende mate verstrekt. De verklaring dat de ten tijde van de koop aanwezige keuken veertig à vijftig jaar oud was biedt op zichzelf onvoldoende grond voor aftrek van de ter zake van de keuken gestelde kosten.
5.4.3.Aan de subsidiaire stelling van de inspecteur dat de kosten van het leggen van de houten vloer niet aftrekbaar zouden zijn, omdat die kosten als zogeheten huurderslasten zouden zijn te beschouwen, komt het Hof niet toe.
5.4.4.Met betrekking tot de klacht over de wijze waarop de inspecteur de zaak heeft behandeld ziet het Hof gelet ook op de vastleggingen daarvan in de bij het verweerschrift in eerste aanleg behorende bijlagen, geen feitelijke grond voor het oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag en/of het doen van uitspraak op bezwaar in strijd zou hebben gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, ook niet waar het betreft de communicatie tussen de inspecteur en belanghebbende.
5.4.5.De omstandigheid dat de ontvanger een ‘Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling’ met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 van 10 maart 2022 en een Aanmaning met betrekking tot diezelfde aanslag heeft verzonden, maakt geen deel uit van de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016;
en ook overigens is de belastingrechter niet bevoegd daarover een oordeel te geven.