ECLI:NL:GHAMS:2022:1890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21/00296
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van onderhoudskosten van een rijksmonument in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van onderhoudskosten van een rijksmonument in het kader van de inkomstenbelasting voor het jaar 2016. De belanghebbende, mede-eigenaar van een rijksmonument, heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen van de inspecteur, die na bezwaar gedeeltelijk is verminderd. De rechtbank heeft in eerste aanleg de aanslag verder verminderd, maar de belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld omdat hij meent recht te hebben op een hogere aftrek voor onderhoudskosten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten die hij heeft gemaakt voor onderhoud, daadwerkelijk aftrekbaar zijn. Het Hof stelt vast dat de bewijslast voor de aftrekbaarheid van de kosten bij de belanghebbende ligt. Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de kosten voor de vervanging van de vloer en andere werkzaamheden als verbeterkosten moeten worden aangemerkt, en dus niet aftrekbaar zijn. De belanghebbende heeft niet de benodigde documentatie overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen, waardoor het Hof geen aanleiding ziet om af te wijken van de eerdere beslissing van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00296
28 juni 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[x], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 5 maart 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2237 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 augustus 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.785.
Daarbij is bij beschikking € 1.395 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daarentegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2020 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.234. Tevens is daarbij de belastingrente verminderd tot € 1.329.
1.3.
Belanghebbende heeft daarentegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 maart 2021 als volgt op het beroep beslist (welke uitspraak op 9 maart 2021 aan partijen is verzonden):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.234 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 2,80, en
  • draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van €48 aan [belanghebbende] te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 21 april 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 29 april 2022 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Belanghebbende] is tot 29 juni 2018 gehuwd met [A] . Zij hebben in 2016 de woning gelegen aan de [A-straat] in [Y] gekocht.
2. [ De inspecteur] heeft aan [belanghebbende] een voorlopige aanslag over 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.926.
3. Op basis van het door [belanghebbende] ingediende verzoek tot wijziging is op 30 mei 2016 een tweede voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 79.000.
4. [ Belanghebbende] heeft op 22 mei 2017 aangifte ib/pvv 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.285. [Belanghebbende] heeft in deze aangifte onder meer een aftrek kosten monumentenpanden (ter zake van het pand [A-straat] te [Y] ) opgenomen van € 33.500, zijnde zijn aandeel in de gewenste aftrek van de totale kosten van € 41.840. [A] heeft een bedrag van € 8.340 in aftrek gebracht.
5. Met dagtekening 23 juni 2017 heeft [de inspecteur] een derde voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte.
6. [ De inspecteur] heeft bij het opleggen van de aanslag de aftrek voor monumentenpanden geheel gecorrigeerd. In de bezwaarfase heeft [de inspecteur] een aftrek monumentenpanden geaccepteerd ten bedrage van € 1.551.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2.
De door belanghebbende in 2016 met zijn toenmalige partner in mede-eigendom verworven woning aan de [A-straat] te [Y] maakt deel uit van een rijksmonument (Rijksmonumentenregister, nr. [0000] ).
2.3.
In het kader van koop is ter verkrijging van een hypotheekgarantie een bouwtechnisch onderzoek verricht. In het van dit onderzoek opgestelde rapport van 2 juli 2015 is onder meer het volgende vermeld (hierna: het bouwkundig rapport):
“9. Keuken, toilet en badkamer
(…)
Keuken(s)
In het object is een keuken aanwezig. Deze is geschikt voor gebruik en kan, behoudens nader te benoemen gebreken, voldoende functioneren. De keuken is uitsluitend technisch beoordeeld, esthetische beoordeling heeft niet plaats gevonden (…).
Keuken: geen gebreken
De aanwezige keuken is geïnspecteerd op gebreken aan o.a. tegelwerk, kitwerk, voegwerk, keukenkastdeuren, hang en sluitwerk, kastbodems, achterwanden, vocht, lamineerlagen, werkblad, wasbak, kraan en dergelijke. Hieraan zijn geen gebreken opgemerkt, het geheel kan als bedoeld functioneren.
(…)
10. Verwarming en warm water
(…)
Leidingwerk systeem verwarming
Het leidingwerk is grotendeels zichtbaar en is beoordeeld. Hierbij zijn geen problemen opgemerkt, het geheel kan als bedoeld en voldoende functioneren.
(…)
15. Vloeren
(…)
Vloeren: niet vlak / waterpas
Op meerdere plaatsen is de vloer niet vlak en/of waterpas. (…)
(…)
Vloeren: vlakheid / waterpas
Het is visueel waarneembaar dat een deel van de vloer is verzakt. De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk.
(…)
Plavuizen/terrazzo vloer
In het object is een plavuizen / terrazzo vloer aanwezig.
(…)
Ten tijde van de inspectie zijn geen gebreken geconstateerd. De materialen liggen vast. Er is geen breuk en het geheel verkeert voor zover zichtbaar in een voldoende goede conditie.”

3.Geschil voor het Hof

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende ter zake van het rijksmonument waarvan hij mede-eigenaar is recht heeft op aftrek van uitgaven voor onderhoud van vloeren, stucwerk, loodgieterswerk, een houtkachel, een keuken, puinruimen en klein materiaal.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
11. Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidt, voor zover van belang, als volgt (tekst 2016):
“1. Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in aanmerking genomen 80% van de drukkende onderhoudskosten. De eerste volzin is slechts van toepassing indien het een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 betreft of indien het een bezitting betreft die volgens artikel 5.1 in de belastingheffing wordt betrokken en waarvan de waardeveranderingen de belastingplichtige direct of indirect grotendeels aangaan.
4. Onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt.”
12. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand ter zake waarvan de kostenaftrek is geclaimd - [A-straat] te [Y] - kwalificeert als Rijksmonument en dat in 2016 sprake is van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001. Ook zijn partijen het erover eens dat geen sprake is geweest van een zodanige ingrijpende renovatie, dat in feite (ver)nieuwbouw heeft plaatsgevonden.
13. Hetgeen partijen verdeeld houdt is of de kosten van de verbouwing kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk onderhoud, zoals [belanghebbende] betoogt, dan wel als kosten ter verbetering, welk standpunt [de inspecteur] verdedigt. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare kosten, en tot welk bedrag, rust op [belanghebbende].
14. Aftrekbare onderhoudskosten zijn volgens vaste jurisprudentie de uitgaven voor werkzaamheden die dienen om een gebouw, zoals dit bij de stichting of na latere verandering bestond, in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verval te voorkomen. Kosten van verbetering vallen hier niet onder. Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 1954, nr. 11 767, BNB 1955/140:
"(...)
dat bij de beoordeling of er sprake is van kosten van onderhoud van onroerend goed, (...), gelet moet worden op den aard van het uitgevoerde werk;
dat uitgaven voor werkzaamheden, die dienen om een gebouw, zoals dit bij de stichting of na latere verandering bestond, in bruikbaren staat te houden en aldus achteruitgang en verval te voorkomen, zijn kosten, welke ertoe strekken om in de toekomst de opbrengst van het goed te verzekeren;
dat daarom zodanige uitgaven als kosten van onderhoud voor aftrek in aanmerking komen;
dat dergelijke uitgaven, die bij een gebouw regelmatig in groteren of geringeren omvang met langere of kortere tussenpozen terugkeren, wanneer zij in enig jaar worden gedaan, in mindering op de opbrengst van het goed over dat jaar mogen worden gebracht;
(...) dat (...) het er niet toe doet of de belastingplichtige toen hij deze uitgaven deed reeds lang of kort in het bezit van het betrokken pand was, noch in welken staat van onderhoud dit zich bevond toen hij het verkreeg, noch of het verkregen pand door de aangewende kosten is verbeterd;
dat van vrijwel alle kosten van onderhoud kan worden gezegd, dat zij een verbetering van het betrokken pand meebrengen;
dat echter alleen dan van kosten tot verbetering in tegenstelling tot kosten van onderhoud kan worden gesproken, wanneer het betreft kosten besteed voor werkzaamheden, welke dienen om aan het gebouw, in vergelijking met den toestand, waarin het zich bij de stichting en mogelijke latere veranderingen bevond, een wezenlijke verandering aan te brengen, waardoor het naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat;
(...)."
15. De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank beschikt over facturen alsmede over een bouwkundig rapport d.d. 2 juli 2015, maar niet over foto’s van de toestand van de woning bij aankoop dan wel over offertes waaruit de toenmalige situatie kan worden afgeleid. Er zijn derhalve weinig stukken op basis waarvan een goed beeld kan worden gevormd van de onderhoudstoestand van de in geding zijnde onderdelen van de woning bij aanvang van de werkzaamheden. Hieronder zal de rechtbank op basis van de aanwezige stukken en de over en weer ingenomen stellingen van partijen per kostenpost beoordelen of sprake is van aftrekbare onderhoudskosten dan wel van verbeterkosten.
Vloeren
[Belanghebbende] heeft de bestaande tegelvloer vervangen door een massieve grenen parketvloer. De rechtbank is van oordeel dat, nu geen sprake is van in de oorspronkelijke staat herstellen van de oude vloer, maar van een wezenlijke verandering, deze kosten als verbeterkosten kwalificeren en derhalve uitgesloten zijn van aftrek. Dat de vloer scheef liep, als gevolg waarvan [belanghebbende] genoodzaakt zou zijn een nieuwe vloer te leggen, is onvoldoende om deze kosten te zien als noodzakelijk onderhoud.
Stucwerk
[Belanghebbende] claimt een aftrek van € 4.200; [de inspecteur] heeft een aftrek van € 1.500 verleend. De rechtbank stelt vast dat in elk geval de plafonds blijkens het bouwkundig rapport geen gebreken vertoonden. Dat [belanghebbende] ervoor heeft gekozen de CV-leidingen die door het plafond liepen in de vloer te leggen teneinde de balken in het plafond zichtbaar te maken, is een keuze van [belanghebbende] die niet is ingegeven door de noodzaak tot herstel. De hiermee samenhangende kosten van stucwerk zijn dan ook verbeterkosten.
Voor zover sprake was van herstel van reeds beschadigd stucwerk, is sprake van onderhoudskosten. De rechtbank acht het hiervoor door [de inspecteur] geschatte bedrag van
€ 1.500 niet onredelijk. Kosten van stucwerk gemoeid met vervanging van gasleidingen zullen hierna afzonderlijk in aanmerking worden genomen (zie hierna onder loodgieterswerk).
CV-ketel en loodgieterswerk
[Belanghebbende] heeft voor de vervanging van de CV-installatie en het bijbehorende leidingwerk een bedrag van € 15.787,79 geclaimd. De rechtbank constateert dat in het bouwkundig rapport is opgenomen dat de warmteopwekker ouder is dan 18 jaar en daarmee is afgeschreven en steeds minder zuinig in het gebruik zal worden en dat de ketel binnen nu en vijf jaar vervangen dient te worden. De rechtbank beschouwt het vervangen van de ketel dan ook als noodzakelijk onderhoud. Het in het rapport hieraan toegekende bedrag van € 1.950 komt daarom voor aftrek in aanmerking. Blijkens het rapport is het leidingwerk van de verwarming in goede conditie en de kosten voor de vervanging van deze leidingen kwalificeren dan ook als verbeterkosten.
Ter zitting heeft [belanghebbende] voorts verklaard dat de gasleidingen vervangen dienden te worden. In het licht van het bouwkundig rapport acht de rechtbank deze stelling aannemelijk. In het bouwkundig rapport is immers geadviseerd het functioneren van de gasinstallatie of onderdelen daarvan te controleren. De rechtbank stelt de kosten voor vervanging van de CV-ketel en gasleidingen, inclusief de hiermee samenhangende kosten (breekwerk, stucwerk, puinruimen) in goede justitie vast op € 7.800. Ingevolge artikel 6.31, eerste lid, van de Wet IB 2001 is 80% van de drukkende onderhoudskosten aftrekbaar, zijnde € 6.240. [Belanghebbende] heeft in zijn aangifte vervolgens 80% van de aftrekbare kosten aan hemzelf toegerekend, zodat [belanghebbende] in verband met de vervanging van de CV-ketel en gasleidingen recht heeft op een (extra) aftrek van € 5.000.
Houtkachel
Vast staat dat bij de aankoop geen houtkachel in de woning aanwezig was. Reeds hierom heeft [de inspecteur] de kosten van de nieuw aangeschafte houtkachel terecht niet in aanmerking genomen. Dat in het verleden een elektrische kachel in de woning aanwezig was, leidt niet tot een ander oordeel.
Dichte trap
Het vervangen van een schuiftrap door een vaste trap brengt een wezenlijke verandering met zich mee en de ermee gemoeid zijnde kosten zijn kosten ter verbetering.
Keuken
Gelet op het bouwkundig rapport was de keuken voldoende geschikt voor gebruik en bevatte deze geen gebreken. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat de keuken bruikbaar was, mits de gasleidingen zouden worden vervangen. Ten aanzien daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat de kosten daarvan aftrekbaar zijn. De kosten die zien op de verbouwing van de keuken zelf merkt de rechtbank aan als kosten ter verbetering.
Electra
De door [belanghebbende] geclaimde kosten van € 919,48 zijn in aftrek toegestaan.
Puinruimen
Afgezien van het hierboven in goede justitie in aanmerking genomen bedrag, is niet aannemelijk geworden dat de kosten van de huur van een puincontainer samenhangen met aftrekbare onderhoudskosten. Deze kosten zijn derhalve voor het overige van aftrek uitgesloten.
Dakraam
Niet in geschil is dat bij de aankoop van de woning door [belanghebbende] in de zolderruimte geen ramen aanwezig waren. De kosten van het laten plaatsen van twee dakramen kwalificeren dan ook als verbeterkosten.
Klein materiaal
[Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten samenhangen met aftrekbare onderhoudskosten.”

5.5. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1.
De rechtbank heeft op dinsdag 9 maart 2021 haar uitspraak aan partijen verzonden.
Het hogerberoepschrift is op de eerste werkdag na het einde van de termijn bij het Hof ingekomen (zie 1.4.), maar het Hof heeft vastgesteld dat de enveloppe waarmee het hogerberoepschrift ter post is bezorgd, is voorzien van een poststempel met datum 20 april 2021. Dit betekent dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd en mitsdien ontvankelijk is.
Standpunt belanghebbende5.2.1. Volgens belanghebbende werpt zijn dossier een helder licht op het disfunctioneren van de Belastingdienst. In eerste aanleg heeft belanghebbende geklaagd over de communicatie met de Belastingdienst. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende over de gang van zaken nog het volgende opgemerkt:
“Voorts wil ik mijn beklag doen over de gang van zaken aan de zijde van de Belastingdienst en dan met name het handelen van de zogenoemde ontvanger. Alleen al de naam van dit laatstgenoemde onderdeel van de Belastingdienst vind ik denigrerend. Ik ben drie à vier jaar aan het lijntje gehouden met betrekking tot mijn aanslag IB/PVV 2016. Ik weet hoe dit soort zaken lopen omdat ik zelf bij de overheid werk; (…). Het systeem klopt niet; eigenlijk moet voorafgaand aan het doen van aangifte al worden meegekeken of de kosten al dan niet in aftrek zijn toegestaan.
(…)
Tot slot nog het volgende. Ik ging ervan uit dat nu mijn zaak wordt behandeld door een meervoudige kamer, ook het gedrag van de Belastingdienst zou worden beoordeeld. Ik vind het, bezien vanuit de overheid, onhandig om de Belastingdienst op te splitsen in een inspecteur en een ontvanger. Ik heb te maken met meerdere loketten; ik had gehoopt dat iemand daar naar zou kijken en het verbaast mij dat dat niet het geval is.”
5.2.2.
Volgens belanghebbende zijn onderhoudskosten aftrekbaar, indien deze ertoe strekken het rijksmonument in bruikbare staat te behouden dan wel een ingetreden achteruitgang op te heffen. De bruikbare staat betekent volgens belanghebbende in dit geval het kunnen functioneren van het rijksmonument als woning.
5.2.3.
Indien wordt gekeken naar de afschrijvingstermijnen van de Rijksgebouwendienst, passen de verrichte onderhoudswerkzaamheden volgens belanghebbende binnen dat kader.
5.2.4.
Als het gaat om het onderhoud van de vloeren, dan is niet voorgeschreven welk materiaal wordt toegepast. Er is voor een goedkope houten vloer gekozen. Door het aanleggen van een nieuwe vloer kon een hoogteverschil in de vloer tussen voor- en achterzijde, van circa 5 cm, worden weggenomen.
5.2.5.
De kosten van het gedane stucwerk zijn volgens belanghebbende volledig aftrekbaar. De kwaliteit van het oude stucwerk was volgens hem ondermaats en brokkelde af.
5.2.6.
De kosten van het loodgieterswerk aan (onder meer) de cv-ketel dienen volgens belanghebbende volledig in aftrek te komen.
5.2.7.
De kosten van het plaatsen van een houtkachel was volgens belanghebbende nodig omdat de radiatoren van de cv onvoldoende warmte gaven. Bovendien zou het plaatsen van dubbel glas in de monumentale ramen veel duurder zijn. Ook de kosten van deze houtkachel maken dat het rijksmonument in bruikbare staat – als woning – blijft functioneren.
5.2.8.
Het in de woning aanwezige keukenblokje was 40 tot 50 jaar oud; het had volgens belanghebbende al 20 jaar geleden vervangen moeten worden. De gemaakte kosten zijn beperkt, omdat er ook veel eigen uren aan zijn besteed. Volgens belanghebbende zijn de kosten van de vervanging van de keuken volledig aftrekbaar.
5.2.9.
De kosten van het ruimen van puin en van klein materiaal zijn volgens belanghebbende ook aftrekbaar.
5.2.10.
In zijn nader stuk klaagt belanghebbende over een ‘Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling’ van de ontvanger met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 van 10 maart 2022, alsmede over een aanmaning met betrekking tot diezelfde aanslag van 29 april 2022.
Standpunt inspecteur5.3.1. Over de wijze van behandeling van de zaak door de Belastingdienst stelt de inspecteur dat belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om onderbouwend bewijsmateriaal te verstrekken. Volgens de inspecteur zijn er door hem bij de behandeling van de zaak geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Voorts heeft de inspecteur ter zitting van het Hof onder meer het volgende opgemerkt:
“Ik vind het vervelend hoe de hele procedure door belanghebbende is ervaren. Na afloop van deze zitting wil ik met belanghebbende kijken hoe wij aan de invorderingskant tot een oplossing kunnen komen. Ik wil mij daartoe inspannen. Voor de goede orde merk ik op dat ik zelf geen onderdeel ben van de ontvanger.
(…)
De voorzitter vraagt mij of in 2016 een onderdeel van de Belastingdienst nog specifiek was toegerust op beantwoording van de vraag of bepaalde kosten kwalificeren als monumentenkosten. Ik antwoord dat de Belastingdienst een afdeling voor vooroverleg heeft en dat deze afdeling, naast andere vormen van vooroverleg, ook de mogelijkheid biedt vooraf te overleggen over monumentenkosten. Deze afdeling bestond reeds in 2016. Belanghebbende had dus de mogelijkheid om vooraf te overleggen. De voorzitter vraagt mij of belanghebbende had kunnen weten dat die afdeling bestond. Ik antwoord dat deze afdeling is vermeld op de website van de Belastingdienst en dat dit ook reeds het geval was in 2016.
(…)
[Ik] realiseer mij dat er meer gecommuniceerd had moeten worden om bepaalde zaken aan belanghebbende toe te lichten.”
5.3.2.
Ter zitting heeft de inspecteur zijn standpunt ter zake van het te hanteren toetsingskader als volgt genuanceerd, zonder dat dat volgens hem heeft te leiden tot het in aftrek toestaan van meer kosten:
“Wat betreft het materiële geschil wil ik een punt uit mijn verweerschrift in hoger beroep nuanceren. Ik hoor belanghebbende zojuist verklaren dat hij de functie van het huis heeft hersteld zodat dit weer de woonfunctie kan vervullen naar huidige maatstaven. Echter: ik meen dat de toets betrekking heeft op de staat van het pand. Het pand heeft een bepaalde staat en de kosten die gepaard gaan met het onderhoud van die staat zijn aftrekbaar.
De kosten die samenhangen met veranderingen aan de staat, zijn verbeteringskosten en niet aftrekbaar. Het gaat dus anders dan belanghebbende meent niet om herstel van de functie, maar herstel van de staat waarin het pand verkeert bij aanvang van de werkzaamheden.”
5.3.3.
Volgens de inspecteur kan het vervangen van de eerder aanwezige plavuizen vloer door een houten vloer niet worden aangemerkt als het herstellen in de oorspronkelijke staat. Het bouwkundig rapport (zie ook onder 2.3) biedt volgens de inspecteur geen steun aan het standpunt van belanghebbende.
Subsidiair stelt de inspecteur dat de kosten van het aanbrengen van de houten vloer een huurderslast zijn en dat deze op die grond niet aftrekbaar zijn.
5.3.4.
De inspecteur betwist de stelling van belanghebbende dat het stucwerk al 40 tot 50 jaar oud was en afbrokkelde. Ook deze stelling vindt volgens de inspecteur geen steun in het bouwkundig rapport.
5.3.5.
Ter zake van de kosten van de cv-ketel en het (daarmee verband houdende) loodgieterswerk sluit de inspecteur zich aan bij de extra aftrek die de rechtbank in goede justitie heeft vastgesteld. De inspecteur betwist de stelling dat alle leidingen aan vervanging toe zouden zijn geweest. Uit het bouwkundig rapport blijkt volgens de inspecteur dat het leidingwerk in een goede conditie verkeerde. Ter zake daarvan is geen extra aftrek geboden.
5.3.6.
De kosten van de houtkachel zijn volgens de inspecteur niet aftrekbaar, omdat er bij de verwerving van de woning door belanghebbende geen houtkachel in de woning aanwezig was.
5.3.7.
De inspecteur betwist voorts dat de keuken, zoals aanwezig bij aankoop van de woning, (gedeeltelijk) aan vervanging toe was. Deze stelling vindt volgens de inspecteur noch steun in het bouwkundig rapport, noch in nader bewijs overigens. Volgens de inspecteur heeft de rechtbank op dit punt terecht geoordeeld dat het volledig gaat om kosten van verbetering.
5.3.8.
Ter zake van de gestelde kosten van klein materiaal en puinruimen heeft belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat die kosten verband hielden met aftrekbare onderhoudskosten.
Oordeel Hof5.4.1. Het Hof sluit zich aan bij het toetsingskader dat de rechtbank in onderdeel 14 van haar uitspraak heeft vermeld. Daarvan uitgaande overweegt het Hof, dat als het gaat om de aftrekbaarheid van de (gestelde) onderhoudskosten van de woning aan de [A-straat] te [Y] , een rijksmonument, het op de weg van belanghebbende ligt om, indien de aftrekbaarheid van de kosten wordt betwist, deze – met inachtneming van het van toepassing zijn toetsingskader – aannemelijk te maken. In dat verband is van betekenis hetgeen de rechtbank in onderdeel 15, eerste alinea, heeft overwogen over de aan haar bij het doen van uitspraak ter beschikking staande informatie. Als het gaat om de aftrekbaarheid van de gestelde onderhoudskosten, is in hoger beroep door belanghebbende geen feitelijke informatie verstrekt die niet reeds in eerste aanleg voorhanden was.
5.4.2.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel dat de rechtbank in onderdeel 15 heeft gegeven ter zake van de hiervoor onder 5.2.4 tot en met 5.2.9 vermelde posten. Gezien ook de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en hetgeen is vermeld in het bouwkundig rapport, ziet het Hof geen reden om ter zake van die posten tot een hogere aftrek te komen dan die waartoe de rechtbank is gekomen. Voor zover – zoals meer in het bijzonder met betrekking tot de keuken – een splitsing van de gestelde kosten in kosten van onderhoud en kosten van verbetering tot meer aftrek zou hebben kunnen leiden, heeft het op de weg van belanghebbende gelegen die splitsing aan te brengen en te onderbouwen, bijvoorbeeld met meer gegevens over de staat van de keuken voor en na het onderhoud. Dergelijke gegevens zijn echter niet dan wel in onvoldoende mate verstrekt. De verklaring dat de ten tijde van de koop aanwezige keuken veertig à vijftig jaar oud was biedt op zichzelf onvoldoende grond voor aftrek van de ter zake van de keuken gestelde kosten.
5.4.3.
Aan de subsidiaire stelling van de inspecteur dat de kosten van het leggen van de houten vloer niet aftrekbaar zouden zijn, omdat die kosten als zogeheten huurderslasten zouden zijn te beschouwen, komt het Hof niet toe.
5.4.4.
Met betrekking tot de klacht over de wijze waarop de inspecteur de zaak heeft behandeld ziet het Hof gelet ook op de vastleggingen daarvan in de bij het verweerschrift in eerste aanleg behorende bijlagen, geen feitelijke grond voor het oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag en/of het doen van uitspraak op bezwaar in strijd zou hebben gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, ook niet waar het betreft de communicatie tussen de inspecteur en belanghebbende.
5.4.5.
De omstandigheid dat de ontvanger een ‘Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling’ met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 van 10 maart 2022 en een Aanmaning met betrekking tot diezelfde aanslag heeft verzonden, maakt geen deel uit van de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016;
en ook overigens is de belastingrechter niet bevoegd daarover een oordeel te geven.
Slotsom
5.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, H.E. Kostense en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op 28 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.