In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor geleden schade als gevolg van voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand. Verzoeker had op 23 december 2021 een niet ondertekend verzoekschrift ingediend, gevolgd door een verzoekschrift van zijn advocaat op 10 februari 2022. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal gehoord tijdens de openbare behandeling. Verzoeker was niet aanwezig in de raadkamer.
Het verzoek van verzoeker was gericht op schadevergoeding voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn voorarrest, zonder dat hij de hoogte van de schade had gespecificeerd. De advocaat van verzoeker vroeg om een vergoeding van € 121.400,00 voor schade door voorlopige hechtenis en € 680,00 voor rechtsbijstand. Het hof oordeelde dat de verzoekschriften ontvankelijk waren, ondanks dat verzoeker niet zelf had getekend, gezien zijn geestelijke toestand.
Het hof oordeelde dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 12.700,00 voor 127 dagen voorlopige hechtenis, maar wees andere schadeposten af wegens onvoldoende onderbouwing. Daarnaast werd een vergoeding van € 680,00 voor rechtsbijstand toegewezen. De beslissing werd genomen op basis van de billijkheid, waarbij het hof rekening hield met de omstandigheden van de zaak en de rol van verzoeker in het strafproces.