ECLI:NL:GHAMS:2022:1788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
000159-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor voorlopige hechtenis en rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan op verzoekschriften van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor geleden schade als gevolg van voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand. Verzoeker had op 23 december 2021 een niet ondertekend verzoekschrift ingediend, gevolgd door een verzoekschrift van zijn advocaat op 10 februari 2022. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal gehoord tijdens de openbare behandeling. Verzoeker was niet aanwezig in de raadkamer.

Het verzoek van verzoeker was gericht op schadevergoeding voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn voorarrest, zonder dat hij de hoogte van de schade had gespecificeerd. De advocaat van verzoeker vroeg om een vergoeding van € 121.400,00 voor schade door voorlopige hechtenis en € 680,00 voor rechtsbijstand. Het hof oordeelde dat de verzoekschriften ontvankelijk waren, ondanks dat verzoeker niet zelf had getekend, gezien zijn geestelijke toestand.

Het hof oordeelde dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 12.700,00 voor 127 dagen voorlopige hechtenis, maar wees andere schadeposten af wegens onvoldoende onderbouwing. Daarnaast werd een vergoeding van € 680,00 voor rechtsbijstand toegewezen. De beslissing werd genomen op basis van de billijkheid, waarbij het hof rekening hield met de omstandigheden van de zaak en de rol van verzoeker in het strafproces.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000159-22 (530 Sv) en 000015-22 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-003668-19
Beschikking op het verzoekschriften op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1992,
[adres],
en
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1992,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. S. Burmeister,
Van der Helstplein 3, 1072 PH Amsterdam.

1.Procesverloop

Op 23 december 2021 is een niet ondertekend verzoekschrift ingekomen van verzoeker.
Op 10 februari 2022 is een niet door verzoeker mede-ondertekend verzoekschrift ex artikel 530 en 533 Sv ingekomen, opgesteld door de advocaat van verzoeker.
Op 18 januari 2022 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 29 maart 2022 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het door verzoeker zelf ingediende verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van ondergaan voorarrest in de strafzaak met voormeld parketnummer, alsmede overige schadeposten door verzoeker genoemd, zonder dat verzoeker de hoogte van de schade in zijn verzoekschrift heeft vermeld.
Het door de advocaat van verzoeker ingediende verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 121.400,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Ontvankelijkheid
De verzoekschriften zijn tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
In de strafzaak heeft het hof de advocaat als raadsman aan verzoeker toegewezen, nadat deze eerder bij voortduring wisselde van raadsman, hetgeen tot vertraging van het strafproces leidde. Tijdens de uitspraak is verzoeker zelf niet verschenen en ook daarna is het de advocaat van verzoeker niet gelukt verzoeker het verzoek tot schadevergoeding te laten ondertekenen. Het laatste lijkt mede in verband te staan met de persoonlijkheidsproblematiek bij verzoeker. Gelet op het verzoeker zelf ingediende verzoekschrift is echter voldoende komen vast te staan dat verzoeker zijn schade vergoed wil zien en is het hof onder deze bijzondere omstandigheden van oordeel dat het niet ondertekend zijn van de verzoekschriften niet aan de ontvankelijkheid van de verzoeken in de weg staat.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2019 is bewezenverklaard dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven, welke zijn gekwalificeerd als:
  • “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”;
  • “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”;
  • “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,
onbruikbaar maken” en
- “ “bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht”.
Bij dat vonnis is verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging en is hij terbeschikking gesteld en is bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Ook is een mes onttrokken aan het verkeer. Bij arrest van dit hof van 25 november 2021 heeft het hof het vonnis vernietigd met betrekking tot de oplegging van de TBS-maatregel en is het vonnis voor het overige bevestigd.
Gelet op het voorgaande ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de last tot onttrekking aan het verkeer van het mes aan ontvankelijkheid van het verzoek tot schadevergoeding in de weg staat. Het hof is van oordeel dat niet iedere opgelegde maatregel daaraan in de weg staat. In een eerdere beschikking van dit hof, waarbij de gewezen verdachte was vrijgesproken van overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, stond de onttrekking van het vervalste paspoort niet aan de ontvankelijkheid van verzoeker in een verzoek tot schadevergoeding in de weg, omdat niet was komen vast te staan dat de verzoeker verwijtbare betrokkenheid had bij het aan het verkeer onttrokken paspoort (ECLI:NL:GHAMS:2017:5521). In de onderhavige casus is weliswaar sprake van betrokkenheid van verzoeker bij het aan het verkeer onttrokken mes, maar niet van
verwijtbarebetrokkenheid, aangezien verzoeker geheel ontoerekeningsvatbaar is verklaard. Om die reden acht het hof verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
Gronden van billijkheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Verzoeker is op 1 juli 2018 in verzekering gesteld. Op 6 juli 2018 is de vordering tot inbewaringstelling afgewezen. Vervolgens is op 30 juli 2018 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen en heeft de gewezen verdachte vanaf 2 aug 2018 in een huis van bewaring verbleven. Verzoeker is vervolgens op 26 november 2021 in vrijheid gesteld.
Het hof ziet aanleiding om redenen van billijkheid slechts een beperkt aantal dagen waarin verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten te vergoeden. Verzoeker is verdachte geweest van ernstige feiten en die feiten zijn ook bewezenverklaard. Onderzoek naar de geestesgesteldheid van verzoeker is gedurende zijn voorarrest absoluut noodzakelijk gebleken en een dergelijk onderzoek vergt enige tijd. Dat het voorarrest lang heeft geduurd is tevens gelegen in de proceshouding van verzoeker en het voortdurend wisselen van raadsman. Nadat uit de Pro Justitia Rapport van 10 april 2021 bleek dat een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege door deskundigen als een onnodig zwaar kader werd ingeschat, heeft het hof op 18 mei 2021 aan de advocaat-generaal de opdracht gegeven om de voorbereiding voor een zorgmachtiging op te starten. Op 22 juli 2021 heeft de officier van justitie schriftelijk bericht over de beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging naar aanleiding van een negatieve medische verklaring. Vanaf dat moment heeft verzoeker nog tot 25 november 2021 (127 dagen) moeten wachten op een einduitspraak.
Gelet op het voorgaande acht het hof gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van 127 door verzoeker ondergane dagen voorlopige hechtenis tot een bedrag van
€ 12.700,00.
Ten aanzien van de andere schadeposten waarvan verzoeker in zijn verzoekschrift schadevergoeding heeft gevraagd ziet het hof geen gronden van billijkheid tot toekenning van een vergoeding. Deze schadeposten zijn onvoldoende met stukken gestaafd dan wel komen niet op grond van artikel 533 Sv voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 12.700,00 (twaalfduizend zevenhonderd euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker en aan de advocaat van verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.A.E. van Noort, C.J. van der Wilt en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 12 april 2022.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 13.380,00 (dertienduizend achthonderd euro) op bankrekeningnummer NL22 INGB 0004 0585 89 t.n.v. Cleerdin & Hamer Advocaten o.v.v. schadevergoeding Disbergen.
Amsterdam, 12 april 2022,
mr. R.A.E. van Noort, voorzitter.