ECLI:NL:GHAMS:2017:5521

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
001184-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoek tot schadevergoeding na onttrekking paspoort aan het verkeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die een schadevergoeding van € 210,00 vroeg van de Staat, als gevolg van schade die hij zou hebben geleden door de onttrekking van zijn paspoort aan het verkeer. De appellant was op 9 december 2016 aangehouden op de luchthaven Schiphol, omdat er twijfels bestonden over de echtheid van het paspoort dat hij bij zich had. Later bleek dat het om een vervalst paspoort ging, maar de appellant werd op 5 januari 2017 vrijgesproken van de overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij niet wist dat het paspoort vervalst was.

De rechtbank had de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, maar het hof oordeelde dat de onttrekking van het paspoort aan het verkeer de ontvankelijkheid van de appellant in zijn verzoek niet in de weg stond, omdat er geen bewijs was van verwijtbare betrokkenheid van de appellant bij de onttrekking. Het hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende de appellant de gevraagde vergoeding van € 210,00 toe, te betalen door de Staat. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001184-17 (89 Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-820771-16
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. P.J Zandt[adres].

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 210,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 7 augustus 2017 ingesteld door verzoeker (hierna appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 8 december 2017 de advocaat-generaal en mr. R.A. Bruinsma, waarnemend advocaat van appellant, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Appellant is op 9 december 2016 op de luchthaven Schiphol aangehouden omdat getwijfeld werd aan de echtheid van het nationale paspoort van Litouwen waarmee zij reisde. Later is gebleken dat het een vervalst paspoort betrof. Appellante is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 januari 2017 vrijgesproken van overtreding van artikel 231 Sr omdat bij haar de vereiste wetenschap omtrent die vervalsing ontbrak. Het vervalste paspoort is evenwel onttrokken aan het verkeer zodat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van een maatregel. Nu echter niet is komen vast te staan dat appellante verwijtbare betrokkenheid heeft gehad bij het aan het verkeer onttrokken paspoort, staat deze onttrekking aan het verkeer niet in de weg aan de ontvankelijkheid van appellante in haar verzoek.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Appellante is op 9 december 2016 in verzekering gesteld op verdenking van -kort gezegd- overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht en zij is op 10 december 2016 in vrijheid gesteld.
Het hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzochte toe.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 210,00 (tweehonderdtien euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M. Iedema en C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 december 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 210,00 (tweehonderdtien euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 22 december 2017.
Mr. R.D. Heffen, voorzitter.